1. ik heb pijn aan mijn .................... Nu kan ik niet meer goed denken.
2. Ik teken met het ....................... Ik krijg verschillende kleuren
3. Ik ga de ............... ontmoeten. Hij is de baas van het land.
4. Ik werk samen met mijn .............................. Hij zit naast mij in de klas.
5. Ik ga elke dag naar ................ Hier leer ik nieuwe dingen.