This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Lezen 1.2
Doel:
- Je kunt leesstrategieën toepassen
- Je kunt de hoofdgedachte vinden
- Je kunt het tekstdoel vaststellen
- Je herkent de tekstsoort
- Je kent de tekstverbanden
Slide 1 - Slide
Even herhalen:
Voordat we aan de les beginnen gaan we eerst de theorie herhalen van jaar 1.
Pak je iPad en log in op Lesson Up (met je eigen code).
Voeg de code in die op het bord staat.
SUCCES!!
Slide 2 - Slide
Een tekst bekijken om een eerste indruk te krijgen =
A
studerend lezen
B
nauwkeurig lezen
C
verkennend lezen
D
zoekend lezen
Slide 3 - Quiz
Een tekst helemaal lezen om hem te begrijpen =
A
studerend lezen
B
nauwkeurig lezen
C
verkennend lezen
D
zoekend lezen
Slide 4 - Quiz
Een signaalwoord wordt gebruikt om een tekstverband aan te geven.
A
Deze uitspraak is waar
B
Deze uitspraak is niet waar
C
Geen idee..
D
De uitspraak klopt niet.
Slide 5 - Quiz
Een krantenbericht heeft als tekstdoel:
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overhalen
Slide 6 - Quiz
De volgende tekstverbanden ken ik nog:
Slide 7 - Mind map
Een film of theaterstuk heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 8 - Quiz
De titel van een tekst noemt NOOIT het onderwerp of geeft ook geen aanwijzing over het onderwerp.
A
Deze uitspraak is waar
B
Deze uitspraak is niet waar
C
Geen idee....
Slide 9 - Quiz
Het belangrijkste wat een schrijver zegt over het onderwerp van een tekst noem je:
A
een bijzaak
B
een hoofdzaak
C
de tekstopbouw
D
een hoofdgedachte
Slide 10 - Quiz
Een opsommend tekstverband kan worden aangegeven met het signaalwoord:
A
maar
B
bijvoorbeeld
C
ten eerste
D
daarom
Slide 11 - Quiz
Een redengevend tekstverband kan worden aangegeven met het signaalwoord:
A
maar
B
bijvoorbeeld
C
echter
D
daarom
Slide 12 - Quiz
Lezen 1.2
Leesstrategieën:
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen
Zoekend lezen
Studerend lezen
Slide 13 - Slide
Lezen 1.2
In een goed geschreven tekst is er verband tussen de woorden, zinnen en de alinea's. We noemen dit tekstverband. Een schrijver gebruikt vaak signaalwoorden om het tekstverband aan te geven.
In klas 1 heb je zes tekstverbanden geleerd: zie boek blz. 16.
Het laatste tekstverband (vegelijkend tekstverband) is nieuw.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Lezen 1.2
Een tekst kan meerdere tekstdoelen hebben, maar er is altijd één het belangrijkste tekstdoel.
Bekijk de foto's in de volgende dia's:
Wat is het belangrijkste tekstdoel van deze foto's?
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Lezen 1.2
Titel(s) en onderwerp van een tekst.
Bijna elke tekst heeft een titel. Die noemt soms letterlijk het onderwerp en geeft bijna altijd wel een aanwijzing over het onderwerp.
In kranten en tijdschriften wordt vaak een ondertitel bij de boventitel toegevoegd om duidelijk(er) aan te geven waar de tekst over gaat.
Slide 21 - Slide
Boventitel ---->
----> Ondertitel
Slide 22 - Slide
Lezen 1.2
Hoofdgedachte:
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat een schrijver over het onderwerp zegt. Vaak kun je de hoofdgedachte vinden in de inleiding of in de slotalinea. Soms moet je informatie uit de beide alinea's combineren.
Slide 23 - Slide
Lezen 1.2
De hoofdgedachte van een informatieve tekst bestaat altijd uit feitelijke informatie.
De hoofdgedachte van een betogende tekst bestaat altijd uit een mening, meestal gevolgd door een argument.