1. De man..............(rijden) paard.
2. De vrouw heeft een eind................(wandelen).
3. Hij .......................(interviewen) het slachtoffer.
4. De meisjes.......................(praten vt) de hele les.
5. Zij zijn.....................(waarschuwen)
6. ........(vinden) jij dit moeilijk?
7. Hij.....................(kleden) zich gisteren om.
8. De man heeft veel......................(reizen).
9. De leerling................(raden vt) het antwoord.
10. Het heeft de hele nacht...............(waaien).