Theorie argumentatie

Leesvaardigheid blok 3
Theorie argumentatie
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leesvaardigheid blok 3
Theorie argumentatie

Slide 1 - Slide

Wat je moet weten?
- Je weet wat soorten argumenten zijn en je kunt ze herkennen.
- Je weet wat drogredenen zijn en je kunt ze herkennen.
- Je kent de verschillende soorten stijlfiguren en beeldspraak.
- Je kunt argumentatiestructuren invullen.

Slide 2 - Slide

Argumenten onderscheiden
- Je begint met te kijken naar wat het standpunt is en wat het argument/de argumenten.
- Je hebt drie manieren van de opbouw van een argumentatie.
- 1. Met want. Eerst komt het standpunt en dan het argument. Bijvoorbeeld: Ik ga naar huis want het is koud.
-2. Met dus. Eerst komt het argument en dan pas het standpunt. Bijvoorbeeld: Het is koud dus ik ga naar huis.
-3. Een mengvorm: standpunt, want argumenten, dus conclusie
Tekst

Slide 3 - Slide

Koppel het juiste argument aan de juiste betekenis
1. controleerbare feiten of onderzoek     A Je ondersteunt je standpunt met voorbeelden
2. Ervaring/empirisch argument               B Je haalt een deskundige aan
3. Gezag of autoriteit                                      C Het negatieve dat volgt licht je uit.
4. Vergelijking                                                    D Je argument is ontleend aan religie, idealen.
5. Voorbeelden                                                  E Gebeurtenissen die meerdere keren plaatsvonden
6. Nuttige of gewenste gevolgen             F Argument is gebaseerd op gevoel of intuïtie.
7. Ongewenste gevolgen                              G Objectieve feiten gebaseerd op onderzoek
8. Veronderstelling of vermoedens        H Je argument is een verwachting van wat er komt.
9. Persoonlijke overtuiging                          I Het positieve dat volgt licht je uit.
10. Emoties                                                         J Je stelt het een gelijk aan het ander.

Slide 4 - Slide

Antwoorden
1G, 2E, 3B, 4GJ, 5A, 6I, 7C, 8H, 9D, 10F

Slide 5 - Slide

Soorten argumenten
Je hebt objectieve en subjectieve argumenten. Wat bedoelen we hiermee? Welke van de twee argumenten is sterker?
- Feitelijk argument: Ik had veel minder aandelen in Bitcoin moeten kopen. Ze zijn inmiddels al tien keer minder waard.
- Ervaringsargument: Je kunt beter elke dag een bladzijde woordjes leren dan in een keer alles. Dan onthoud je er veel meer van.
- Gezagsargument: De nieuwe romans van Maartje Wortel overtreft al haar eerdere werk, zoals de criticus van NRC terecht opmerkt.

Slide 6 - Slide

Soorten argumenten
- Nut / gewenst gevolg: Zo veel mogelijk landen moeten hun munt inwisselen voor de euro. Dat is gunstig voor het betalingsverkeer en zal de concurrentiepositie van Europa ten goede komen.
- Ongewenst gevolg: Gebleken is dat verbranden van de huid op jongere leeftijd leidt tot een verhoogde kans op het ontwikkelen van huidkanker op latere leeftijd.
 - Voorbeeld: De Nederlandse taal verloedert: jongeren gebruiken alleen nog maar SMS-taal en zeggen “hun hebben” in plaats van “zij hebben”.
- Vergelijkingsargument: Het is goed als Nederland uit de EU stapt, kijk maar naar Groot-Brittannië.


Slide 7 - Slide

Soorten argumenten
Veronderstelling: De gevolgen van het broeikaseffect zijn steeds duidelijker te merken. Volgend jaar zal de temperatuur op aarde ook wel weer hoger zijn dan die van vorig jaar. Dat was afgelopen tien jaar steeds het geval.
Emotioneel argument: Ik vind die nieuwe roman erg goed. Ik kan me echt inleven in  de hoofdpersoon en de film is nog spannend ook.
Moreel argument: De inkomensverschillen in ons land mogen niet te groot worden. Dat past niet in een maatschappij als de onze.

Slide 8 - Slide

Welke argumenten komen sterk(er) over in een betoog over?

A
argument gebaseerd op feiten of onderzoek
B
vergelijking

Slide 9 - Quiz

Welke argumenten komen sterk(er) over in een betoog over?

A
argument op basis van gezag
B
Argument op basis van vermoedens
C
Moreel argument
D
Veronderstelling

Slide 10 - Quiz

De extra examentraining die in de weken voor het Centraal Examen werden gegeven heb ik allemaal gevolgd. Daar heb ik veel profijt van gehad
A
Feitelijk argument
B
Autoriteit
C
Empirisch argument
D
Gewenst gevolg

Slide 11 - Quiz

Om je tekstbegrip te vergroten moet je veel zakelijke teksten lezen en veel met de bekende vraagtypen oefenen. Je kunt het zien als het voorbereiden op een duurloop van 10 km.
A
Veronderstelling
B
Vergelijking
C
Empirisch argument
D
Gewenst gevolg

Slide 12 - Quiz

De thriller 'Ik ben pelgrim' van Terry Hayes heb ik in een ruk uitgelezen. Ik kon mij helemaal vereenzelvigen met de hoofdpersoon en spannend dat het was!
A
Moreel argument
B
Emotioneel argument
C
Empirisch argument
D
Voorbeeld

Slide 13 - Quiz

Huiswerk
Maken startopdr 2 vanaf p. 175, vragen 1 t/m 10, max 20 minuten.

Slide 14 - Slide