This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 75 min
Items in this lesson
Les 9 - Meten
Slide 1 - Slide
Meten
Als je wilt zeggen hoe groot iets is, kun je de woorden lengte, breedte, hoogte, diepte en dikte gebruiken.
Slide 2 - Slide
Wat is breder?
A
Een fietspad
B
Een snelweg
Slide 3 - Quiz
Wat is langer?
A
Een volwassene
B
Een baby
Slide 4 - Quiz
Wat is hoger?
A
Het ONC gebouw
B
De kerktoren
Slide 5 - Quiz
Wat is dieper?
A
De Noordzee
B
Zevenhuizenplas
Slide 6 - Quiz
Hoe groot?
Als je wilt zeggen hoe lang, breed, hoog, diep of dik iets is, kun je de woorden centimeter en millimeter gebruiken. Een centimeter is meer dan een millimeter.
Slide 7 - Slide
De koala is een buideldier die in Australië leeft. Een koala wordt ongeveer 85 _________ lang.
Welke lengtemaat moet je hier invullen?
A
centimeter
B
millimeter
Slide 8 - Quiz
De streepjes tussen de getallen zijn .....
A
millimeters
B
centimeters
Slide 9 - Quiz
De pen is 12 ... lang
A
millimeter
B
centimeter
Slide 10 - Quiz
Welke lengtemaat hoort bij het volgende plaatje ?
A
millimeter
B
centimeter
Slide 11 - Quiz
Een paperclip is ongeveer 26 ... lang
A
centimeter
B
decimeter
C
meter
D
millimeter
Slide 12 - Quiz
Hoe hoog is een pakje ongeveer?
Ongeveer 10
A
decimeter
B
meter
C
millimeter
D
centimeter
Slide 13 - Quiz
A
millimeter
B
decimeter
C
centimeter
D
meter
Slide 14 - Quiz
Kilometer
Als je van grote dingen wilt zeggen hoe lang, breed, hoog, diep of dik ze zijn, kun je de woorden meter en kilometer gebruiken. Een kilometer is meer dan een meter.
Slide 15 - Slide
Afmetingen 1/5
Lengte, breedte, hoogte, diepte zijn afmetingen. Als je de afmetingen van iets wilt weten, kun je meter. Je gebruikt dan bijvoorbeeld een liniaal of een rolmaat.
Slide 16 - Slide
Afmeting 2/5
Een centimeter bestaat uit 10 stukken van 1 millimeter.
1 millimeter is 0,1 centimeter.
Slide 17 - Slide
Afmeting 3/5
Je kunt een liniaal ook gebruiken om te meten hoeveel centimeter en millimeter iets is.
Slide 18 - Slide
Hoe heet dit meetinstrument?
A
liniaal
B
rolmaat
C
duimstok
D
meetlat
Slide 19 - Quiz
Je wilt je slaapkamer opmeten hoe ga je dat doen?
A
Met een passer
B
Met een liniaal
C
Met een rolmaat
D
Met een geo-driehoek
Slide 20 - Quiz
Welk gereedschap gebruik je om de deur op te meten?
A
Winkelhaak
B
Duimstok
C
Liniaal
D
Rolmaat
Slide 21 - Quiz
Om de lengte van het klaslokaal te meten is het meeste geschikte meetinstrument:
A
een liniaal
B
een geodriehoek
C
een schuifmaat
D
een rolmaat
Slide 22 - Quiz
Afmeting 4/5
Als iets langer is dan 10 millimeter, kun je de afmeting schrijven in centimeter en millimeter.
Slide 23 - Slide
Van millimeter naar centimeter
4
4
8
8
40
40
80
80
Slide 24 - Drag question
Van millimeter naar centimeter
5
5
7
7
50
50
70
70
Slide 25 - Drag question
Afmeting 5/5
Je kunt een afmeting in millimeter schrijven als kommagetal in centimeter.
Slide 26 - Slide
Van millimeter naar centimeter
4
4
5
5
40
40
50
50
0,4
0,4
0,5
0,5
4,5
4,5
5,4
5,4
Slide 27 - Drag question
Van millimeter naar centimeter
3
3
5
5
30
30
50
50
0,3
0,3
0,5
0,5
3,5
3,5
5,3
5,3
Slide 28 - Drag question
Van millimeter naar centimeter
3
3
6
6
30
30
60
60
0,3
0,3
0,6
0,6
3,6
3,6
6,3
6,3
Slide 29 - Drag question
Meter en centimeter
100 centimeters zijn samen 1 meter
1 meter is dus 100 centimeter
Slide 30 - Slide
Dit doel is 400 centimeter breed.
Hoe breed is het doel in meters?
A
0,4
B
4
C
40
D
400
Slide 31 - Quiz
Het schoolplein is 1.500 centimeter lang.
Hoe lang is het schoolplein in meters?
A
0,15
B
1,5
C
15
D
150
Slide 32 - Quiz
Een zwembad is 12 meter lang en 4 meter breed. Vincent wil weten wat de lengte van dit zwembad is in centimeters
Wat is de lengte van het zwembad in centimeters?
A
400 centimeter
B
4.000 centimeter
C
120 centimeter
D
1.200 centimeter
Slide 33 - Quiz
Patricia werkt bij de bloemenwinkel. De bloemenwinkel is 8 meter lang en 4 meter breed. Patricia wil weten wat de breedte van de bloemenwinkel is in centimeters.
Wat is de breedte van de bloemenwinkel in centimeters?
A
400 centimeter
B
4.000 centimeter
C
800 centimeter
D
8.000 centimeter
Slide 34 - Quiz
Opdracht
Wat ga je doen:
Je maakt een groepje van 2 tot 3 leerlingen
Samen zoeken jullie minimaal 5 voorwerpen die je gaat opmeten in de school.
Zorg ervoor dat anderen geen last van jullie hebben.
Schrijf deze metingen op in: Meter, centimeter en millimeter.
Hiervoor krijg je een meetlint van de docent.
timer
15:00
Slide 35 - Slide
Terugblik
Kies twee verschillende voorwerpen uit je omgeving.
Wat ga je doen: Voor elk voorwerp, beschrijf hoe je de begrippen lengte, breedte, hoogte, diepte en dikte zou gebruiken om het object te beschrijven.
Noem als je aan de beurt bent de kenmerken op en laat je klasgenoten raden welk voorwerp jij bedoeld.