Les 3



           Dialoog
 In het café
3
■ bestellen en afrekenen
■ bedanken
■ rangtelwoorden
■ artikel
■ diminutief
■ hoofdzin met inversie
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 2 min

Items in this lesson



           Dialoog
 In het café
3
■ bestellen en afrekenen
■ bedanken
■ rangtelwoorden
■ artikel
■ diminutief
■ hoofdzin met inversie

Slide 1 - Slide

■ koffie / cappuccino / dubbele espresso
■ zwarte thee / groene thee / 
    kruidenthee / verse muntthee
■ appelsap / sinaasappelsap
■ cola / tonic / bitter lemon
■ mineraalwater
■ rode wijn / witte wijn / rosé / port
■ bier / witbier / bockbier / 0.0 %
■ likeur / oude jenever / jonge jenever
■ portie bitterballen
■ bakje pinda's
■ kaasplankje

Slide 2 - Slide

de stoeltjes
pluralis 
de-woorden
het stoeltje
definiet => de / het
diminutief
het-woorden
de stoel
artikel
'de', 'het' en 'een'
Een kat.
Welke kat?
mannelijk / vrouwelijk 
onzijdig
indefiniet => een

Slide 3 - Slide

de stoeltjes
pluralis 
de-woorden
het stoeltje
definiet => de / het
diminutief
het-woorden
de stoel
artikel
'de', 'het' en 'een'
Een kat.
Welke kat?
mannelijk / vrouwelijk 
onzijdig
indefiniet => een
onthoud 
het-woorden
maak een 
het-woordenlijst
niet telbaar
geen indefiniet artikel 
wijn, cola, bezoek

Slide 4 - Slide

onthoud 
het-woorden

Slide 5 - Slide

de of het
A
de verjaardag
B
het verjaardag

Slide 6 - Quiz

de of het
A
de café
B
het café

Slide 7 - Quiz

de of het
A
de wijn
B
het wijn

Slide 8 - Quiz

de of het
A
de thee
B
het thee

Slide 9 - Quiz

de of het
A
de werk
B
het werk

Slide 10 - Quiz

de of het
A
de seizoen
B
het seizoen

Slide 11 - Quiz

de of het
A
de antwoord
B
het antwoord

Slide 12 - Quiz

Hoofdzin
kom
uit Engeland.
Element - verb - subject - rest
werkt
wordt
ik
hij
mijn moeder
bij TNO.
59 jaar.
met inversie
Volgend jaar
Sinds kort
Op 22 april

Slide 13 - Slide

Gisteren
tijd
Element - verb - subject - rest
Op het plein
plaats
Wouter
direct object
Hem
indirect object
Waarschijnlijk / volgens mij / misschien / toch 
modale bepaling
Element

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?

Slide 16 - Slide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?

Slide 17 - Slide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?

Slide 18 - Slide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?

Slide 19 - Slide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?

Slide 20 - Slide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?
De hoeveelste les is dit?

Slide 21 - Slide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?
De hoeveelste les is dit?
De hoeveelste dag van de maand is het vandaag?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Schrijf een reactie op de uitnodiging van Eva.
■ vertel dat je niet komt, waarom je niet komt          en waarom je dat jammer vindt 
■ voeg iets persoonlijks toe
■ bedank voor de uitnodiging
■ vertel dat je komt en waarom je het leuk vindt
of

Slide 24 - Slide

 het-woorden
konijn
licht
verkeer
meisje

Slide 25 - Slide

hond
A
de
B
het

Slide 26 - Quiz

kat
A
de
B
het

Slide 27 - Quiz

konijn
A
de
B
het

Slide 28 - Quiz

man
A
de
B
het

Slide 29 - Quiz

vrouw
A
de
B
het

Slide 30 - Quiz

kind
A
de
B
het

Slide 31 - Quiz

jongen
A
de
B
het

Slide 32 - Quiz

meisje
A
de
B
het

Slide 33 - Quiz

baby
A
de
B
het

Slide 34 - Quiz

Maak 10 zinnen
Gebruik een werkwoord
Denk na over de / het / een

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

praten of spreken
Praten  
mondeling communiceren



meestal geen object in de zin


Spreken
formeler

to speak
vaste combinaties
  • een taal spreken
  • dat spreekt voor zich
  • iemand te spreken krijgen




Ze spreekt Nederlands 
she masters the language
ze beheerst de taal
 ze praat Nederlands 
She uses the Dutch language.
Ze gebruikt de Nederlands taal.
to talk
to speak
met iemand praten / iemand spreken
ik wil even met je praten / ik wil je even spreken

Slide 37 - Slide