What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Hoofdstuk 3
Dialoog
In het café
3
■ bestellen en afrekenen
■ bedanken
■ rangtelwoorden
■ artikel
■ diminutief
■ hoofdzin met inversie
■ uitspraak o - oo
dialoog
1 / 42
next
Slide 1:
Slide
NT2
Beroepsopleiding
This lesson contains
42 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
2 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Dialoog
In het café
3
■ bestellen en afrekenen
■ bedanken
■ rangtelwoorden
■ artikel
■ diminutief
■ hoofdzin met inversie
■ uitspraak o - oo
dialoog
Slide 1 - Slide
■ koffie / cappuccino / dubbele espresso
■ zwarte thee / groene thee /
kruidenthee / verse muntthee
■ appelsap / sinaasappelsap
■ cola / tonic / bitter lemon
■ mineraalwater
■ rode wijn / witte wijn / rosé / port
■ bier / witbier / bockbier / 0.0 %
■ likeur / oude jenever / jonge jenever
■ portie bitterballen
■ bakje pinda's
■ kaasplankje
Slide 2 - Slide
de stoeltjes
pluralis
de-woorden
het stoeltje
definiet => de / het
diminutief
het-woorden
de stoel
artikel
'de', 'het' en 'een'
Een kat.
Welke kat?
mannelijk /
vrouwelijk
onzijdig
indefiniet => een
Slide 3 - Slide
de stoeltjes
pluralis
de-woorden
het stoeltje
definiet => de / het
diminutief
het-woorden
de stoel
artikel
'de', 'het' en 'een'
Een kat.
Welke kat?
mannelijk /
vrouwelijk
onzijdig
indefiniet => een
onthoud
het-woorden
maak een
het-woordenlijst
niet telbaar
geen indefiniet artikel
wijn, cola, bezoek
Slide 4 - Slide
het adres
het café
het rondje
het gezin
het haar
het biertje
het seizoen
het land
de broer
de cursus
de foto
de zomer
de kantine
de koffie
de zus
de maand
de pauze
de tekst
onthoud
het-woorden
maak een
het-woordenlijst
Slide 5 - Slide
Lidwoorden (articles)
https://youtu.be/9g7vwYc94II
Slide 6 - Slide
de of het
A
de verjaardag
B
het verjaardag
Slide 7 - Quiz
de of het
A
de café
B
het café
Slide 8 - Quiz
de of het
A
de wijn
B
het wijn
Slide 9 - Quiz
de of het
A
de thee
B
het thee
Slide 10 - Quiz
de of het
A
de werk
B
het werk
Slide 11 - Quiz
de of het
A
de seizoen
B
het seizoen
Slide 12 - Quiz
de of het
A
de antwoord
B
het antwoord
Slide 13 - Quiz
Hoofdzin
kom
uit Engeland.
Element - verb - subject - rest
werkt
wordt
ik
hij
mijn moeder
bij TNO.
59 jaar.
met inversie
Volgend jaar
Sinds kort
Op 22 april
Slide 14 - Slide
Gisteren
tijd
Element - verb - subject - rest
Op het plein
plaats
Wouter
direct object
Hem
indirect object
Waarschijnlijk / volgens mij / misschien / toch
modale bepaling
Element
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Hoe gaat het met jou?
Leuk je te zien.
Hoe was je dag?
Gaat het goed?
Heb jij je huiswerk af?
Wat wil je leren?
Heb je het druk?
Werk je thuis?
How was your day?
Are you busy?
Do you work at home?
Did you finish your homework?
What do you want to learn?
Slide 17 - Slide
tussenevaluatie
Slide 18 - Slide
twee
de
,
der
de
,
vier
de
,
vijf
de
,
zes
de
,
zeven
de
,
negen
de
,
tien
de
,
elf
de
,
twaalf
de
,
eer
ste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Slide 19 - Slide
twee
de
,
der
de
,
vier
de
,
vijf
de
,
zes
de
,
zeven
de
,
negen
de
,
tien
de
,
elf
de
,
twaalf
de
,
eer
ste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Slide 20 - Slide
twee
de
,
der
de
,
vier
de
,
vijf
de
,
zes
de
,
zeven
de
,
negen
de
,
tien
de
,
elf
de
,
twaalf
de
,
eer
ste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Slide 21 - Slide
twee
de
,
der
de
,
vier
de
,
vijf
de
,
zes
de
,
zeven
de
,
negen
de
,
tien
de
,
elf
de
,
twaalf
de
,
eer
ste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Slide 22 - Slide
twee
de
,
der
de
,
vier
de
,
vijf
de
,
zes
de
,
zeven
de
,
negen
de
,
tien
de
,
elf
de
,
twaalf
de
,
eer
ste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?
Slide 23 - Slide
twee
de
,
der
de
,
vier
de
,
vijf
de
,
zes
de
,
zeven
de
,
negen
de
,
tien
de
,
elf
de
,
twaalf
de
,
eer
ste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?
De hoeveelste les is dit?
Slide 24 - Slide
twee
de
,
der
de
,
vier
de
,
vijf
de
,
zes
de
,
zeven
de
,
negen
de
,
tien
de
,
elf
de
,
twaalf
de
,
eer
ste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?
De hoeveelste les is dit?
De hoeveelste dag van de maand is het vandaag?
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Schrijf een reactie op de uitnodiging van Benedetta.
■ vertel dat je niet komt, waarom je niet komt en waarom je dat jammer vindt
■ voeg iets persoonlijks toe
■ bedank voor de uitnodiging
■ vertel dat je komt en waarom je het leuk vindt
of
Slide 27 - Slide
het-woorden
konijn
licht
verkeer
meisje
Slide 28 - Slide
hond
A
de
B
het
Slide 29 - Quiz
kat
A
de
B
het
Slide 30 - Quiz
konijn
A
de
B
het
Slide 31 - Quiz
man
A
de
B
het
Slide 32 - Quiz
vrouw
A
de
B
het
Slide 33 - Quiz
kind
A
de
B
het
Slide 34 - Quiz
jongen
A
de
B
het
Slide 35 - Quiz
meisje
A
de
B
het
Slide 36 - Quiz
baby
A
de
B
het
Slide 37 - Quiz
Maak 10 zinnen
Gebruik een werkwoord
Denk na over de / het / een
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
o - oo
uitspraak
o - oo
Slide 40 - Slide
intensief luisteren
sinterklaasliedje
schoentje, pop, vlechten, jurkje, letter van banket, goede Sint, blokken, schaatsen, autoped
shoe, doll, braids, dress, letter of banquet,
good Saint, blocks, skates, scooter
Slide 41 - Slide
praten of spreken
Praten
mondeling communiceren
meestal geen object in de zin
Spreken
formeler
to speak
vaste combinaties
een taal spreken
dat spreekt voor zich
iemand te spreken krijgen
Ze spreekt Nederlands
=
she masters the language
ze beheerst de taal
ze praat Nederlands
=
She uses the Dutch language.
Ze gebruikt de Nederlands taal.
to talk
to speak
met iemand praten / iemand spreken
ik wil even met je praten / ik wil je even spreken
Slide 42 - Slide
More lessons like this
Les 3
May 2024
- Lesson with
37 slides
NT2
Beroepsopleiding
Hoofdstuk 3
November 2021
- Lesson with
47 slides
NT2
Beroepsopleiding
rangtelwoorden (1M Theme 2)
November 2017
- Lesson with
16 slides
WISK-X telwoorden en rangtelwoorden
September 2024
- Lesson with
34 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Ordnungszahlen in het Duits
March 2023
- Lesson with
14 slides
Klare taal les 25: rangtelwoorden
June 2023
- Lesson with
31 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
rangtelwoorden
January 2024
- Lesson with
27 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Klare taal les 25: rangtelwoorden
February 2024
- Lesson with
25 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1