...hoe je het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp kunt vinden.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Aan de slag!
Maak opdr. 8 (blz. 93)
Klaar? Maak de vragen op de volgende slides.
Slide 4 - Slide
Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?
Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald.
A
Gisteren hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
B
Gisteren / hebben / we / een lief katertje bij het dierenasiel / opgehaald.
C
Gisteren / hebben / we een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
D
Gisteren / hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
Slide 5 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde WWG? (WWG = alle werkwoorden in de zin)
Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald.
A
hebben
B
opgehaald
C
hebben opgehaald
D
gisteren
Slide 6 - Quiz
Wat is het onderwerp OND? (OND = wie doet iets, 'wie hebben opgehaald'?
Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald.
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren
Slide 7 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp LV? (LV = wie/wat hebben we gisteren opgehaald?
Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald.
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren
Slide 8 - Quiz
Welke zinsdelen blijven over?
Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald.
A
gisteren
B
bij het dierenasiel
C
opgehaald
D
gisteren, bij het dierenasiel
Slide 9 - Quiz
BONUSVRAAG: hoe noem je de zinsdelen die je overhoudt als je alles goed hebt ontleed?
Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald.
A
bijwoordelijke bepaling
B
bwb
Slide 10 - Quiz
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.
Slide 11 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.
Slide 12 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa
geschreven.
Slide 13 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Het jongetje
gaf
haar
zijn mooiste tekening
op haar verjaardag.
Slide 14 - Drag question
Dus welke twee vragen stel je om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?
Slide 15 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten.
A
Er is geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 16 - Quiz
Wat is de pv in de volgende zin?
Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
Vroeger
B
las
C
mijn moeder
D
een verhaaltje
Slide 17 - Quiz
Wat is het WWG in de volgende zin?
Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
Vroeger
B
las
C
las voor
D
een verhaaltje
Slide 18 - Quiz
Wat is het OND in de volgende zin?
Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
mijn moeder
B
mij
C
een verhaaltje
D
vroeger
Slide 19 - Quiz
Wat is het LV in de volgende zin?
Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
mijn moeder
B
las
C
mij
D
een verhaaltje
Slide 20 - Quiz
Wat is het MV in de volgende zin?
Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
vroeger
B
mijn moeder
C
mij
D
een verhaaltje
Slide 21 - Quiz
Wat is de BWB in de volgende zin?
Vroeger las mijn moeder mij een verhaaltje voor.
A
Vroeger
B
las
C
mij
D
voor
Slide 22 - Quiz
Ontleden in zinsdelen
Verdeel deze zinnen eerst in zinsdelen door middel van dit soort strepen: …. / … / …. / ….
Benoem vervolgens werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (indien aanwezig, anders schrijf je niets op).
Slide 23 - Slide
1. Het Nederlands voetbalelftal en alle bijbehorende fans keren hopelijk over 4 jaar op het EK voetbal terug. wwg: ond: lv.: mwv.:
Slide 24 - Open question
2. Het pakketje is vanmorgen door de postbode bij de buren afgeleverd. wwg: ond: lv.: mwv.:
Slide 25 - Open question
3. Mail de rest van de klas vanavond even de laatste details voor morgen! wwg: ond: lv.: mwv.:
Slide 26 - Open question
Creëren van zinnen
Maak nu zelf zinnen. Per zin staat beschreven welke onderdelen de iedere zin precies moet bevatten.
Slide 27 - Slide
1. Maak een zin met precies 5 zinsdelen. Het onderwerp moet een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord bevatten.
Slide 28 - Open question
2. Maak een zin met precies 4 zinsdelen. Je zin moet de volgende zinsdelen bevatten: werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling (dus GEEN onderwerp!). Je meewerkend voorwerp moet bestaan uit: een voorzetsel, lidwoord en zelfstandig naamwoord.