elasticiteit en surplus - herhalen vervoer

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is de formule om prijselasticiteit uit te rekenen ook al weer?

Slide 3 - Open question

Met welk ezelsbruggetje onthield je de formule ook al weer? je mag ook een afbeelding uploaden :)

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

  1. bereken de procentuele verandering van Q uit. --> nieuw - oud / oud x 100%
    Dat wordt: 2700 -3000 / 3000 x 100% = -10% 
  2. bereken de procentuele verandering van de P --> 2.50 - 2.00 / 2.00 x 100% = +25%
  3. vul de formule in: -10 / +25 = -0,4

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

2

Slide 9 - Video

00:25
De omzet neemt toe als de prijs omlaag gaat! Er is dus sprake van een ...... elasticiteit van de vraag
A
inelastische
B
elastische

Slide 10 - Quiz

01:39
Een uitkomst van -0.8 is dus inelastisch en betekent dat:
A
de consument niet heel erg reageert op de prijsverandering
B
de consument wel heel erg reageert op de prijsverandering

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

uitwerkingen 
  • De elasticiteit is in werkelijkheid dus -0.6
  • Je kan ook de prijsverandering uitrekenen: de prijs gaat van 2.20 naar 2.31. Met hoeveel procent is de prijs gestegen? 
  • nieuw - oud / oud x 100% --> 2.31 - 2.20 / 2.20 x 100% = +5%
  • formule invullen: EV = % verschil q / % verschil p
  • -0.6 = ? / +5%
  • 3= 6 / 2 
  • dus ? = -3
  • De vraag daalt dus met -3%

Slide 15 - Slide

Elasticiteit en omzet
De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of –daling.

elastische vraag: de consument reageert heel erg. verlaag jij de prijs: dan krijg je meer omzet. Verhoog je de prijs, dan krijg je minder omzet. 
bij een inelastische vraag is het juist andersom. 

Slide 16 - Slide

Dus, een elasticiteit van -3 betekent:
A
elastisch, de consument reageert
B
inelastisch, de consument reageert
C
elastisch, de consument reageert niet
D
inelastisch, de consument reageert niet

Slide 17 - Quiz

wat weet jij nog van het surplus? 

Slide 18 - Slide

Wanneer ontstaat er een consumenten surplus?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Als de consumentenprijs stijgt, neemt het consumentensurplus .....
A
toe
B
af

Slide 23 - Quiz

Wat is in de afbeelding gearceerd?
A
Consumentensurplus
B
Producentensurplus

Slide 24 - Quiz

De prijzen in de grafiek staan in Euro's.

Hoeveel is het totale consumentensurplus in Euro's?
A
6.000
B
2.000
C
12.000
D
4.000

Slide 25 - Quiz

Formule voor elasticiteit (EV) =
% verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product
% verandering van de prijs van een ander product

Slide 26 - Drag question

De waarde van een prijselasticiteit (Ev) is -0,2. Deze elasticiteit is
A
inelastisch
B
elastisch

Slide 27 - Quiz

De elasticiteit is -3. De gevraagde hoeveelheid is met 15% gestegen. Met hoeveel is de prijs gedaald?
A
3%
B
5%
C
15%
D
45%

Slide 28 - Quiz