Mentorles leerstratagien

Leerstrategieën. 
Voorbeeld: Geschiedenis
Dit gaat over de manieren waarop je voor het vak geschiedenis kunt studeren, vooral hoe je gebeurtenissen en ontwikkelingen kunt leren begrijpen en onthouden…

Voor je iets goed kunt onthouden moet je het snappen. 
Hoe doe je dat?
1 / 25
next
Slide 1: Slide
MentorlesMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Leerstrategieën. 
Voorbeeld: Geschiedenis
Dit gaat over de manieren waarop je voor het vak geschiedenis kunt studeren, vooral hoe je gebeurtenissen en ontwikkelingen kunt leren begrijpen en onthouden…

Voor je iets goed kunt onthouden moet je het snappen. 
Hoe doe je dat?

Slide 1 - Slide

Wat is de beste manier om te leren?
A
Een keer doorlezen
B
Inleven
C
Verbanden leggen
D
Hoofd en bijzaken

Slide 2 - Quiz

Inleven
Waarom doen mensen wat ze doen? 
Stel je voor dat jij een van de personen bent die je moet bestuderen en lees wat zij/hij gedaan heeft, en ga na: 
zou jij dat ook hebben gedaan? Of juist niet? Wat zal die persoon gedacht hebben? Werd zij/hij onder druk gezet? En wat gebeurde er vervolgens? 
Had hij/zij dat bedoeld of niet? 
Het gaat erom dat jij zelf ontdekt wat mensen aanzet tot wat ze doen! Ga op reis in de hoofden van mensen uit het verleden en maak vrienden (en vijanden) in de geschiedenis.

Slide 3 - Slide

Verbanden leggen
Begrijp je de oorzaak-gevolg relaties van de gebeurtenissen? Wat zou de voornaamste oorzaak zijn geweest? 
Wat gaf de doorslag (de “druppel”)

Slide 4 - Slide

Ken je begrippen!
De vorsten die het christendom omarmden

Slide 5 - Drag question

Ken je begrippen!
De vorsten die het christendom omarmden

Slide 6 - Drag question

Hoofd en bijzaken

Hoofd- en bijzaken: je hoeft niet alles wat in het boek staat te kennen! 
Concentreer je vooral op de kenmerkende aspecten. Het helpt als je daar een voorbeeld bij hebt.

Slide 7 - Slide

Toepassen
De verspreiding van het christendom (tijd van monniken en ridders)
Wat zorgde voor de verspreiding? Monniken die overtuigd waren van hun geloof en het overal wilden verspreiden. Voorbeeld: Willibrord. Vorsten die het christendom omarmden omdat ze er belang bij hadden. Voorbeeld: Clovis. Bedenk waarom hij er belang bij had. Bedenk ook dat mensen echt geloofden in hun godsdienst: wie God achter zich had kon niet verliezen…En hij had steun van zijn medechristenen en van de bestuurders van de Kerk. 
Combinatie van die twee: de vorst steunt de kerk, wie wat te halen heeft wordt christen, de kerk wordt rijker (schenkingen) en machtiger, vorsten (Karel de Grote) zetten de kerk in om het bestuur te verbeteren, een uitgesproken win-winsituatie (behalve voor wie geen christen wou worden natuurlijk)

Slide 8 - Slide

De beste manier van studeren is: Schrijven
Op verschillende manieren: je bouwt paadjes in je hersenen waardoor je je kennis makkelijker kunt opslaan en activeren.



 Hoe schrijf je het op??

Slide 9 - Slide

Hoe schrijf je het op??
A
Schema
B
Noteer personen/groepen met hun rol in de gebeurtenissen/ontwikkelingen
C
D
Zelf vragen maken en antwoorden opschrijven

Slide 10 - Quiz

Hoe je het opschrijft

- Schema: met pijltjes oorzaak-gevolgrelaties aangeven. Denk aan chronologische volgorde: die moet eerst kloppen!

- Noteer personen/groepen met hun rol in de gebeurtenissen/ontwikkelingen

- Mindmap: maak een mindmap waarbij je de bijzaken aan de hoofdzaken hangt en de hoofdzaken met elkaar verbindt in oorzaak-gevolgrelaties






- Zelf vragen maken en antwoorden opschrijven: wel boek dicht doen!

Doe dit ALLEMAAL! Hoe vaker je herhaalt en hoe meer manieren je toepast, hoe beter je alles blijft begrijpen en onthouden. Doe het op de manier die jou het meest aanspreekt.

Maak je graag een mindmap op de computer? Of werk je liever in een schrift? Je kunt ook met losse kaartjes werken om verbanden en chronologische volgorde te laten zien. HOE MEER PLEZIER, HOE BETER JE HET ONTHOUD!












Slide 11 - Slide

Wie is dit?
De proef op de som: Vertel het verhaal! Vertel het aan iedereen die maar horen wil, schrijf het verhaal in eigen woorden op, maak een diapresentatie, kies een persoon en schrijf iets wat hij/zij zelf geschreven kon hebben, maak een game met die persoon als held. 
Merk je dat je dit weinig moeite kost? Dan beheers je de stof.
 
Dat kost tijd en energie! Maar ga eens na hoe vaak een profvoetballer moet trainen!

Slide 12 - Slide

Maak een mindmap over:
De verspreiding van het christendom

Slide 13 - Mind map

1
1. Je leert altijd eerst het tekstboek.
a) Lees eerst de leertekst.
b) Zorg dat je pen en papier bij de hand hebt.
c) Schrijf tijdens het lezen de belangrijkste dingen op: je maakt nu een uittreksel.
2
2. Daarna test je jezelf vanuit het werkboek.
a) Bekijk wat er staat bij het onderdeel ’kennen & kunnen’.
b) Ga na of je antwoord kunt geven op de genoemde vragen.
c) Ga na of je de vaardigheden beheerst.
3
Het moeilijkste is natuurlijk dit: wat is nu precies belangrijk en wat niet?
a) Door goed mee te doen in de les.
b) Door goed op de dikgedrukte woorden te letten. Daar wordt vaak naar gevraagd!
c) Door je schrift te bestuderen. Daarin kun je de stof terugvinden die in de les behandeld is. Dat is dus belangrijk!

3b
d) Lees telkens een kort stukje. Stop eventjes na het lezen van een paragraaf en vraag je af: 1) Waar gaat het over? 2) Kan ik in de paragraaf verschillende alinea’s ontdekken?

Slide 14 - Slide

So's en repetities

Bij het schoolleven hoort het maken repetities. Hóe je die maakt, verschilt per vak. Ieder vak heeft z’n eigen manier van vragen. Bij de meeste vakken kom je een heel eind door gewoon goed mee te doen in de les en de stof goed door te nemen. Bij een aantal vakken komt het ook op je inzicht aan. Voor een deel is dat ook bij geschiedenis het geval. Vooropgesteld: iedereen kan voor geschiedenis een voldoende op zijn/haar rapport halen. Dat kan door gewoon je taken te doen. Wil je een 8 of hoger gemiddeld staan, dan zul je toch een beetje inzicht moeten hebben.

Slide 15 - Slide

Verschillende soorten vragen
De repetities bij geschiedenis kennen drie soorten vragen. 1.Kennisvragen en inzichtvragen. Vooral bij de tweede soort vragen worden vaak bronnen gebruikt.

Slide 16 - Slide

Kennisvragen
Kennisvragen zijn vragen die iedereen moet kunnen beantwoorden die de stof goed geleerd heeft. 
Voorbeeld: 
1. Tegen welke vijand vochten de Grieken gezamenlijk een oorlog uit? 
2. Noem een oorzaak voor het uitbreken van deze oorlog? 

Je hebt hier dus voldoende aan de kennis die je hebt opgedaan.

Slide 17 - Slide

Inzichtsvragen!
Inzichtvragen zijn vragen waar je de stof voor moet kennen, maar waarbij je ook dieper over de stof moet nadenken. Meestal beginnen deze vragen met ’Leg uit…’. 


Slide 18 - Slide

Voorbeeld: Leg uit waarom we de ontdekking van de landbouw zowel een revolutie als een evolutie kunnen noemen.

Slide 19 - Open question

Bronvraag
Een repetitie bevat altijd vragen waarbij je bronnen moet gebruiken. 
Een stukje tekst, een plaatje of een grafiekje. Je moet dan eerst goed de bron begrijpen. We gaan hier veel mee oefenen, want het kan best lastig zijn. 
Vergeet nooit: bij een antwoord op een bronvraag moet je altijd de bron gebruiken! Doet dat door woorden/zinnen uit de bron over te nemen. Of je schrijft in het geval van een plaatje: ’De bron laat zien dat…’.


Grafiek over koeien in Nederland

Slide 20 - Slide

Welke provincie heeft de meeste koeien?
A
Friesland
B
Noor-Holland
C
Overijsel
D
Flevoland

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Elk vak is net even anders leren
Hoe leer je voor aardrijkskunde?

Mevrouw/ meneer ik snap er niets van, ik heb uren en uren geleerd voor aardrijkskunde en nu haal ik weer een onvoldoende.

Vaak als je dan doorvraagt, kom ik erachter dat de leerlingen heel hard alles in hun hoofd gestampt hebben, maar als ik naar de betekenis vraag in eigen woorden of een voorbeeld... dan komen ze er niet meer uit. Eigenlijk moet je als je aardrijkskunde geleerd hebt voor de spiegel gaan staan en het hoofdstuk met voorbeelden aan je spiegelbeeld kunnen uitleggen.
wat tips:

Slide 23 - Slide

Welke gebruik jij het meest?
Lees/ leer de tekst zin voor zin ( na iedere zin: wat staat er? Wat, waar, waarom daar?)
Leer de begrippen uit je hoofd ( betekenis in je eigen woorden)
Bedenk een voorbeeld bij het begrip
Leer de aantekeningen die de docent geeft
Gebruik de : weet je / kun je / begrijp je- lijst voorin het werkboek
Maak een samenvatting van iedere paragraaf ( begin hier alvast aan tijdens de lessen)
Wees kritisch, vraag dingen die je niet begrijpt of niet helemaal duidelijk zijn aan de docent.

Slide 24 - Poll

Hoe vond jij deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll