Luchtvochtigheid, neerslag en wolken

Luchtvochtigheid, neerslag en wolken
1 / 37
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeSecundair onderwijs

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Luchtvochtigheid, neerslag en wolken

Slide 1 - Slide

Je leert...
1 welke factoren bepalend zijn voor de luchtvochtigheid.
2 de waterkringloop schetsen.
3 de verschillende vormen van neerslag kennen.
4 de verschillende beïnvloedende factoren voor de neerslagverdeling kennen.
5 de twee processen die neerslag veroorzaken.
6 wolken herkennen op basis van voorkomen met behulp van een classificatietabel (WET).

Slide 2 - Slide

1 Luchtvochtigheid

Slide 3 - Slide

Door al dat vocht in de atmosfeer ontstaat de waterkringloop.

Slide 4 - Slide

Wat omvat de hydrosfeer?
A
Alleen het water op het land, zoals meren en rivieren.
B
Het totale water op Aarde, inclusief oceanen, meren, rivieren, grondwater, en waterdamp in de atmosfeer.
C
Alleen het water in de oceanen.
D
Alleen het water dat bevroren is, zoals gletsjers en ijskappen.

Slide 5 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken beschrijft de geosfeer het beste?

A
De geosfeer omvat alle levende organismen op aarde.
B
De geosfeer bestaat uit alle vaste en vloeibare gesteenten van de aarde, inclusief de aardkern, mantel en korst.
C
De geosfeer omvat alleen de aardkorst en de bovenste lagen van de mantel.
D
De geosfeer verwijst naar de luchtlagen rondom de aarde.

Slide 6 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken is juist over de biosfeer?

A
De biosfeer omvat alleen de planten en dieren op het land
B
De biosfeer bestaat uit alle levende organismen op aarde en de gebieden waar leven mogelijk is.
C
De biosfeer verwijst naar de totale hoeveelheid water op aarde.
D
De biosfeer omvat alleen de oceanen en hun ecosystemen.

Slide 7 - Quiz

Welke van de volgende omschrijvingen past het best bij de atmosfeer?
A
De atmosfeer omvat alle levende organismen en hun leefgebieden op aarde.
B
De atmosfeer bestaat uit alle gaslagen rondom de aarde, waaronder zuurstof, stikstof en koolstofdioxide.
C
De atmosfeer omvat alle vaste en vloeibare gesteenten van de aarde.
D
De atmosfeer bestaat uit het totale water op aarde, inclusief oceanen, meren en rivieren.

Slide 8 - Quiz

Zeewater verdampt natuurlijk, maar de verdamping wordt versneld onder invloed van de zon. Een deel van de waterdamp valt weer als regen terug in zee, Een ander deel blijft in de atmosfeer en wordt in de vorm van wolken verplaatst door de lucht.
Welke sferen beïnvloeden hier elkaar?
A
de hydrosfeer en de atmosfeer
B
de biosfeer en de atmosfeer
C
de biosfeer en de hydrosfeer
D
de geosfeer en de hydrosfeer

Slide 9 - Quiz

Als de waterdamp boven land komt, kan de lucht botsen met een koudere luchtstroming of met heuvels/ gebergte. Hierdoor zal de warme, vochtige lucht stijgen, waardoor de temperatuur daalt.

Welke sferen beïnvloeden hier elkaar?
A
de hydrosfeer en de atmosfeer
B
de biosfeer en de atmosfeer
C
de biosfeer en de hydrosfeer
D
de geosfeer en de hydrosfeer

Slide 10 - Quiz

Als de neerslag de oppervlakte raakt, zijn er twee mogelijkheden:

De neerslag wordt NIET door de bodem opgenomen.
De neerslag wordt WEL door de bodem opgenomen.
Welke sferen beïnvloeden hier elkaar?
A
de hydrosfeer en de atmosfeer
B
de biosfeer en de atmosfeer
C
de biosfeer en de hydrosfeer
D
de geosfeer en de hydrosfeer

Slide 11 - Quiz

Als het water NIET door de bodem wordt opgenomen, stroomt het via de oppervlakte naar rivieren en zo terug naar de zee. Dieren gebruiken het water in de rivieren als drinkwater.

Welke sferen beïnvloeden hier elkaar?
A
de hydrosfeer en de atmosfeer
B
de biosfeer en de atmosfeer
C
de biosfeer en de hydrosfeer
D
de geosfeer en de hydrosfeer

Slide 12 - Quiz

Als het water WEL door de bodem wordt opgenomen, infiltreert het in de bodem en wordt het via het grondwater opgenomen door wortels van planten. Hierna verdampt het via de planten terug in de lucht.

Welke sferen beïnvloeden hier elkaar?
A
de hydrosfeer en de atmosfeer
B
de biosfeer en de atmosfeer
C
de biosfeer en de geosfeer
D
de geosfeer en de hydrosfeer

Slide 13 - Quiz

2 de neerslag

Slide 14 - Slide

Factoren
De wereldkaart over de jaarneerslag toont aan dat er gebieden zijn waar er veel of weinig neerslag valt. Die zijn niet willekeurig verspreid. Er zijn een aantal factoren die de neerslagverdeling beïnvloeden:
  • Breedteligging
  • Afstand tot de zee
  • bergketens
 








Slide 15 - Slide

breedteligging

0° of de evenaar;
30° of de subtropische zones;
60° of de gematigde zones;
90° of de polaire zones.

Slide 16 - Slide

de breedteligging: de evenaar
  •  een lage luchtdruk, omdat daar de zonnestraling het meest intens is. 
  • De verwarming van het aardoppervlak zorgt ervoor dat lucht opstijgt, waardoor er een gebied met voortdurende opwaartse luchtstromen ontstaat. 
  • Dat leidt tot de vorming van equatoriale regenwouden en tropische klimaten met hoge neerslaghoeveelheden gedurende het hele jaar.

Slide 17 - Slide

de breedteligging: de Subtropische zones
  • aan weerszijden van de evenaar bevinden zich subtropische hogedrukgebieden 
tussen de 0°- en 30°-breedtelijn. 
  • Daar daalt de lucht, waardoor er droge en stabiele omstandigheden ontstaan. 
  • Dat resulteert vaak in woestijnklimaten, zoals de Sahara in Afrika of de Sonora-woestijn in Noord-Amerika, met weinig neerslag.

Slide 18 - Slide

de breedteligging: de gematigde zones
  • In de gematigde zones tussen de 30°- en 60°-breedtegraad zijn de luchtdrukverschillen minder uitgesproken. 
  • Daar ontmoeten luchtstromen vanuit de subtropische en polaire zones elkaar. Die gebieden hebben gematigde klimaten met matige neerslag, al kunnen die verschillen afhankelijk van andere factoren

Slide 19 - Slide

de breedteligging: de polaire zones
  • De polaire zones tussen de 60°- en 90°-breedtelijn hebben over het algemeen een lage luchtdruk door de koude omstandigheden. 
  • Die gebieden hebben een neiging tot lage temperaturen en lage neerslaghoeveelheden, vooral in de vorm van sneeuw, vanwege de beperkte verdamping van het koude wateroppervlak.

Slide 20 - Slide

veel neerslag
droogte
matige neerslag
droogte

Slide 21 - Drag question

Afstand tot de zee
  • Lucht die het land binnentrekt van over de zee of oceaan, bevat veel waterdamp. 
  • Die waterdamp wordt bij afkoeling omgezet in neerslag.
  • Hoe verder van de zee verwijderd, hoe minder waterdamp er nog in de lucht hangt, waardoor er steeds minder neerslag zal vallen.

Slide 22 - Slide

hoeveel is de jaarneerslag
in Ukkel

Slide 23 - Open question

hoeveel is de jaarneerslag
in Karlsruhe

Slide 24 - Open question

Ukkel, Karsruhe en Praag behoren alle drie tot hetzelfde klimaattype, maar toch is er een duidelijk verschil op het vlak van neerslag.
Welk verband merk je op?
A
Er is geen verschil in neerslag ten opzichte van de ligging tot de oceaan.
B
Hoe verder van de oceaan, hoe minder neerslag er valt.
C
D
Hoe verder van de oceaan, hoe meer neerslag er valt.

Slide 25 - Quiz

geberchte

Slide 26 - Slide

Processen

Neerslag kan ontstaan door twee soorten processen: 
  • het coalescentieproces 
  • het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces.

Slide 27 - Slide

Wat is het coalescentieproces in wolken?
= Coalescentie is het proces waarbij kleine waterdruppels in een wolk botsen en samenvoegen tot grotere druppels. Dit gebeurt als de wolk vol zit met heel kleine waterdruppeltjes die rondzweven.
Het coalescentieproces zorgt ervoor dat kleine waterdruppels in een wolk uiteindelijk veranderen in regen. Zonder dit proces zouden wolken gewoon blijven bestaan zonder dat het gaat regenen.

Slide 28 - Slide

Wat is het coalescentieproces in wolken?
Dat proces speelt zich af in (relatief) warme wolken, waarbij de wolkentop niet kouder is dan –12 °C. Daardoor bestaan de mogelijk neerslagvormen uit lichte regen, motregen of motsneeuw.

Slide 29 - Slide

Wat is het belangrijkste kenmerk van het coalescentieproces?

A
Het botsen en samenvoegen van waterdruppels.
B
Het verdampen van ijskristallen in koude wolken.
C
Het smelten van sneeuw voordat het de grond bereikt.
D
Het ontstaan van wolken door verdamping.

Slide 30 - Quiz

Wat gebeurt er wanneer waterdruppels tijdens het coalescentieproces groot genoeg worden?
A
Ze blijven in de wolk hangen.
B
Ze vallen naar beneden als regen.
C
Ze veranderen in ijskristallen.
D
Ze verdampen volledig.

Slide 31 - Quiz

Waardoor botsen waterdruppels in een wolk tijdens het coalescentieproces?
A
Door verdamping.
B
Door luchtstromen in de wolk.
C
Door verschillen in temperatuur.
D
Door zonnestraling.

Slide 32 - Quiz

 Wegener-Bergeron-Findeisen-proces
Het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces is een belangrijk mechanisme dat regen, sneeuw of hagel veroorzaakt in koude wolken. Dit proces treedt op in wolken waar zowel ijskristallen als waterdruppels aanwezig zijn.

Slide 33 - Slide

 Wegener-Bergeron-Findeisen-proces
  1. Waterdamp en temperatuur: In koude wolken bestaan zowel supergekoelde waterdruppels (water dat vloeibaar blijft onder het vriespunt) als ijskristallen.
  2. Verschillende dampdruk: Waterdamp condenseert sneller op ijskristallen dan op waterdruppels. Dit komt omdat ijskristallen een lagere verzadigingsdampdruk hebben.
  3. Groei van ijskristallen: IJskristallen groeien snel doordat ze waterdamp uit de lucht opnemen.
  4. Kleiner worden van waterdruppels: De supergekoelde waterdruppels verdampen om de ijskristallen te "voeden."
  5. Neerslagvorming: De ijskristallen worden groot genoeg om te vallen. Onderweg smelten ze soms en bereiken de grond als regen; anders vallen ze als sneeuw of hagel.

Slide 34 - Slide

Wat is een voorwaarde voor het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces?

A
Een wolk gevuld met alleen waterdruppels.
B
De aanwezigheid van zowel ijskristallen als supergekoelde waterdruppels.
C
Een warme luchtstroom die de wolk bereikt.
D
Een verzadigde dampdruk rond waterdruppels.

Slide 35 - Quiz

Waarom groeien ijskristallen sneller dan waterdruppels in koude wolken?


A
IJskristallen hebben een hogere temperatuur.
B
IJskristallen hebben een lagere verzadigingsdampdruk.
C
IJskristallen botsen vaker met andere deeltjes.
D
IJskristallen zijn groter dan waterdruppels.

Slide 36 - Quiz

Wat gebeurt er meestal met de ijskristallen tijdens het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces wanneer ze de grond bereiken?
A
Ze verdampen volledig.
B
Ze kunnen smelten en vallen als regen.
C
Ze blijven hangen in de wolk.
D
Ze vallen altijd als sneeuw.

Slide 37 - Quiz