Deze les kun je volledig zelfstandig doorwerken. Alle belangrijke informatie uit hoofdstuk 2 vind je hier nog een keer terug, inclusief instructiefilmpjes. Je kunt dus je hoofdtelefoon gebruiken!
Succes!
This lesson contains 14 slides, with text slides and 4 videos.
Deze les kun je volledig zelfstandig doorwerken. Alle belangrijke informatie uit hoofdstuk 2 vind je hier nog een keer terug, inclusief instructiefilmpjes. Je kunt dus je hoofdtelefoon gebruiken!
Succes!
In de paragraaf lezen heb je geleerd dat een tekst verdeeld is in alinea's.
Elke alinea gaat over een deel van het onderwerp. De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste zin van de alinea (dit noem je de kernzin).
Een tekst lees je globaal als je snel de belangrijke informatie uit een tekst haalt. Je leest dan aleen de eerste en de laatste zin van de alinea's.
Vaak staan er omschrijvingen van onbekende woorden in de tekst. Zo kun je achter de betekenis van een woord komen zonder een woordenboek te gebruiken.
Als je de betekenis niet kunt vinden, gebruik dan wel een woordenboek!
Elke zin heeft een onderwerp. Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar!
Zo vind je het onderwerp:
De persoonsvorm is altijd een werkwoord! Je vind de persoonsvorm zo:
Een werkwoord (ww.) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.
Zo herken je een werkwoord:
Als een woord geen persoonsvorm is, gebruik je de verlengproef (woord langer maken door er -e, -en of -eren achter te zetten).
Voorbeeld:
gou... -> gouden -> goud.
actualitei...-> actualiteiten -> actualiteit.
Zo vind je de stam (de kortste vorm van het werkwoord. De ik-vorm in de tegenwoordige tijd):