Je hebt geleerd dat muziek altijd in een bepaalde 'toonsoort' staat. Je noemt het dan bijvoorbeeld zo: het stuk staat 'in C'. Je gebruikt in principe de noten die bij de toonladder van C horen. Elke notennaam die je kent kan de toonsoort zijn. De ene is makkelijker om in te spelen dan in een andere, omdat ze een verschillend aantal voortekens hebben.
Slide 2 - Slide
Kwintencirkel
De hoofdletters zijn de toonsoorten in majeur. In C heb je geen voortekens, in G 1, etc. Het heet een kwintencirkel omdat de letters een kwint van elkaar verschillen: een kwint hoger betekent 1 kruis erbij.
Slide 3 - Slide
Kwintencirkel
G majeur heeft dus 1 vast voorteken: fis. Altijd. D heeft 2 vaste voortekens: fis en cis. Er komt dus steeds een voorteken bij.
Slide 4 - Slide
Kwintencirkel
Voor de mollen ga je een kwint naar beneden. C > F De F heeft 1 mol: bes
Nog een kwint lager:
Bb heeft 2 mollen: bes en es Es heeft 3 mollen: bes, es en as
Slide 5 - Slide
Kwintencirkel
De kleine groene letters geven de mineur toonsoorten aan. Deze lopen parallel aan de kwintencirkel in majeur, maar dan een kleine terts lager.
Slide 6 - Slide
Kwintencirkel
Een a is een kleine terts lager dan een c. A mineur heeft dus dezelfde voortekens: geen.
Een e is een kleine terts lager dan een g en heeft dus ook 1 kruis: fis.
Slide 7 - Slide
Hoeveel voortekens horen er bij D majeur?
A
geen
B
1
C
2
D
3
Slide 8 - Quiz
Hoeveel voortekens horen er bij E majeur?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 9 - Quiz
Hoeveel voortekens horen er bij E mineur?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 10 - Quiz
Welke voortekens horen er bij Bb majeur?
A
bes en des
B
bes en as
C
bes en es
D
bes en ges
Slide 11 - Quiz
Welke voortekens horen er bij B mineur?
A
fis
B
fis en cis
C
fis en gis
D
fis, cis en gis
Slide 12 - Quiz
Kwintencirkel
Probeer de kwintencirkel uit je hoofd te leren tot 4 kruizen/4 mollen.
Slide 13 - Slide
Welke voortekens horen er bij C majeur?
A
geen
B
fis
C
bes
D
fis en cis
Slide 14 - Quiz
Welke voortekens horen er bij A majeur?
A
fis, cis
B
fis, cis, gis
C
bes, es
D
bes, es, as
Slide 15 - Quiz
Noteer de naam van het voorteken wat bij F majeur hoort:
Slide 16 - Open question
Welk(e) voorteken(s) horen er bij Dm (D mineur)?
Slide 17 - Open question
Welke voortekens horen er bij As majeur?
Slide 18 - Open question
Toonsoort herkennen
Je kunt een toonsoort herkennen aan de voortekens die je vooraan in de bladmuziek ziet staan.
Je kunt het aantal voortekens bekijken, en vaak is de slotnoot (in de bas) ook de naam van de toonsoort. Soms geeft het eerste akkoord ook de toonsoort aan.
Slide 19 - Slide
Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
C
B
F
C
G
D
Bes
Slide 20 - Quiz
Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
G
B
B
C
Fis
D
D
Slide 21 - Quiz
Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
G
B
B
C
Fis
D
D
Slide 22 - Quiz
Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
Es
B
Bes
C
As
D
F
Slide 23 - Quiz
Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
Cis
B
A
C
F#m
D
D
Slide 24 - Quiz
Welke toonsoort heeft dit stuk?
Slide 25 - Open question
Bekijk het stuk wat je nu zelf aan het spelen bent. Welke toonsoort heeft dit stuk? Waar zie je dat aan?
Slide 26 - Open question
Akkoordsymbolen
Majeur akkoorden zijn altijd aangegeven met hoofdletters: C, G, A, etc.
Bij mineur akkoorden komt er een 'm' achter: Cm, Gm, Am, etc.
Slide 27 - Slide
Welke akkoorden komen voor in het stuk wat jij aan het spelen bent? Als het niet van toepassing is, noteer je dat.
Slide 28 - Open question
Maatsoorten
De meeste popmuziek staat in een vierkwartsmaat: 4 tellen in een maat. Het bovenste getal geeft aan hoeveel tellen er in de maat staan. Bij een 3/4 staan er dus 3 tellen in de maat: een wals
Het onderste getal geeft aan welke noot 1 tel is. Een 4 betekent een kwartnoot. Bij 6/8 tel je de 8e noot als 1 tel, en passen er 6 in één maat.
Slide 29 - Slide
In welke maatsoort staat jouw stuk?
Slide 30 - Open question
Toonhoogte
Face Eet groente bij de friet
Buiten de balk tel je verder met het alfabet. Omhoog = vooruit in het alfabet Omlaag = terug in het alfabet
Slide 31 - Slide
Wat is de hoogste noot in jouw gekozen stuk?
Slide 32 - Open question
Wat is de laagste noot in jouw gekozen stuk?
Slide 33 - Open question
Wat kun je zeggen over het tempo van jouw gekozen stuk?
Slide 34 - Open question
Vorm
Een muziekstuk is altijd opgebouwd in een bepaalde vorm. Een popnummer bestaat vaak uit een intro, coupletten en refreinen. Je let dan vooral op de tekst. In instrumentale muziek gebruik je meestal letters. Het eerste deel noem je bijvoorbeeld A. Komt er daarna iets vergelijkbaars, maar net anders, noem je het A' . Het nieuwe deel noem je B.
Slide 35 - Slide
Vorm
De vorm van een stuk kan er bijvoorbeeld zo uitzien:
A - A' - B - A'' - B - C - A
Nog een voorbeeld:
A - B - A - C - A - D - A - E
Let altijd goed op de herhaling en variatie hierin.
Slide 36 - Slide
Analyseer de vorm van jouw gekozen stuk en noteer hem hieronder.
Slide 37 - Open question
Analyse
Het analyseren lijkt soms misschien saai, maar je leert het stuk er beter door kennen. Als je weet waar stukken herhaald worden, hoef je niet alles los in te studeren. Ook kun je het beter uit je hoofd spelen als je de vorm goed weet. Als je de toonsoort weet, weet je beter welke noten je nodig hebt. Als je weet welke akkoorden erin voorkomen, herken je soms combinaties van noten sneller.