Finale Aventus taalbattle 2023 2F

Aventus-Taalbattle
NED  2F  2023
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aventus-Taalbattle
NED  2F  2023

Slide 1 - Slide

Spelling

Slide 2 - Slide

Welk woord is FOUT gespeld?

A
introductie  
B
elektricien
C
sociaal
D
apperaat

Slide 3 - Quiz

Welk woord is FOUT gespeld?
A
hoofdprijs
B
winnaar
C
jalours
D
slagroom

Slide 4 - Quiz

Dialecten
woordbetekenis
dialecten

Slide 5 - Slide

In het Achterhoeks:
Wat is: 'Hie is in de bonen'?
A
Hij is aan het werk in de moestuin.
B
Hij zit op het toilet.
C
Hij is erg verward.
D
Hij is onderweg.

Slide 6 - Quiz

Dialecten!
Wat is de betekenis van het Drentse spreekwoord:
'De muizen liggen dood voor de provisiekast'?
A
Het is heel erg koud in huis.
B
Arm of blut zijn.
C
De lucht is slecht/ongezond.
D
Er zijn veel katten in het huis.

Slide 7 - Quiz

Stijlfouten

Slide 8 - Slide

Stijlfouten
In welke zin staat een onjuist verwijswoord?
A
Die hond heeft zijn nieuwe bot direct opgegeten.
B
Het kind was blij met zijn mooie cadeautjes.
C
De directie heeft zijn personeel toegesproken.
D
In zijn brief, die hij gisteren verstuurde, stond nog een fout.

Slide 9 - Quiz

Stijlfouten
In welke zin wordt 'ALS' of 'DAN' verkeerd gebruikt?
A
Een racefiets kost tien keer meer dan een omafiets.
B
Hij leest dit boek veel sneller als ik.
C
Mijn tante loopt net zo snel als ik.
D
Die taart is veel lekkerder dan mijn boterham.

Slide 10 - Quiz

Spelling

Slide 11 - Slide

Meervoud
Wat is FOUT?
A
lolly's
B
accu's
C
auto's
D
elpee's

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
expositie
B
expirement
C
acceptatie
D
accijns

Slide 13 - Quiz

Werkwoorden

Slide 14 - Slide

In welke zin is het werkwoord
FOUT gespeld?
A
Hij beweert dat wel, maar zij bedoelde dat niet.
B
Post.nl verzorgd de verzending van dat pakje wel.
C
Zij giechelt al de hele les.
D
Wat bedoelt die jongen nu eigenlijk?

Slide 15 - Quiz

In welke zin staat een FOUT?
(Werkwoord)
A
Terwijl ik het gras maaide, snoeide zij de heg.
B
Er is niet veel veranderd op het eiland.
C
Heb jij dat online bestelt?
D
Dat is de plek waar ik vroeger vaak vakantie vierde.

Slide 16 - Quiz

Grammatica

Slide 17 - Slide


Verwijswoorden.
In welke zin staat een FOUT verwijswoord?
A
Uw collega's stoel staat hier, volgens hem.
B
U vroeg of uw badkamer nog betegeld kon worden.
C
Ik heb jou broer ook uitgenodigd, nadat zij dat vroeg.
D
Ik heb daarna jouw oom en tante ook uitgenodigd.

Slide 18 - Quiz


Verwijswoorden
In welke zin staat GEEN FOUT?
A
Het was vervelend dat ik tijdens mijn vakantie kiespijn kreeg.
B
Hij liep naar zijn auto, dat hij gisteren had gekocht.
C
De oude kat liep naar zijn volle eetbakje, die zojuist gevuld werd.
D
Kun jij die oefening aan hem uitleggen?

Slide 19 - Quiz

Leestekens
interpunctie (leestekens)

Slide 20 - Slide

Hoofdletters
Wat is ONJUIST?
A
Klaas woont aan Waterweg 3 in Utrecht.
B
Karin van der Veen is een nicht van haar.
C
In december sneeuwt het vaker dan in november.
D
Na de Lente komt de Zomer.

Slide 21 - Quiz

Leestekens
Welke zin is goed?
A
De man zei: “Zij krijgt het een beetje warm.”
B
De man zei: “zij krijgt het een beetje warm.”
C
De Man zei; “zij krijgt het een beetje warm.”
D
De man zei, zij krijgt het een beetje warm.”

Slide 22 - Quiz

spelen met taal
Tussenwoord

Slide 23 - Slide

Tussenwoord
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
Bijvoorbeeld:
deur ....  bode
deur - POST - bode
deurpost  & postbode

Slide 24 - Slide

Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
rijst . . . . . blad (5 letters)

Slide 25 - Open question

Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
super . . . . . kraam (5 letters)

Slide 26 - Open question

spreekwoorden
en 
gezegdes

Slide 27 - Slide

Wat is een bestaand spreekwoord?
A
Eén ijsbeer maakt nog geen winter.
B
Een wolf op de Veluwe geeft alleen maar zenuwe.
C
De hond in de pot vinden.
D
Er zal geen kip naar kraaien.

Slide 28 - Quiz

Spreekwoorden
Wat betekent:
Krokodillentranen huilen.

A
Doen alsof je verdriet hebt.
B
Heel erg overstuur zijn.
C
huilen terwijl je aan het zwemmen bent.
D
Flauwvallen.

Slide 29 - Quiz

Dank je wel voor je deelname :-)

Slide 30 - Slide