20211118 VEZO321AH niveau 3 werkwoordspelling 1v3

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

VEZO321AH

Lesdoelen

• Werkwoordspelling - tegenwoordige tijd.
• Werkwoordspelling - verleden tijd.

Tegenwoordige tijd = nu

(varen) De visser _____ het meer op.

1. vaard
2. vaart
3. vaarde
4. vart

Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)

1. word
2. werd
3. wordt
4. werdt

Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?

1. Vind
2. Vindt
3. Vond
4. Vondt

werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?

1. hij bediend
2. hij bedient
3. hij bediendt
4. hij bediende

Vervoeg in de tegenwoordige tijd.

1. vind
2. vint
3. vindt
4. vond

Vervoeg in de tegenwoordige tijd.

1. gebruikt
2. gebruikd
3. gebruikte
4. gebruiken

En nu de verleden tijd

In het Nederlands zijn er twee soorten werkwoorden: sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden

• Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld lopen --> liepen
• Zwakke werkwoorden houden dezelfde klank, maar er komt -te of -de achter: maken  --> maakten         vullen --> vulden

Welke werkwoordsvorm in de verleden tijd is juist?

Jan en Marijke...... (lopen) gisteren naar school

1. liep
2. liepen
3. loopte
4. loopten

Mijn ouders.... (kijken) niet zo blij toen ik te laat thuis was

1. keken
2. keek
3. kijkten
4. kijkte

Martine ............ (dansen) vorige week heel wild op het feest

1. dansde
2. dansden
3. danste
4. dansten

Zelfwerktijd

Studiemeter > Via Starttaal online > 2F > werkwoordspelling

tegenwoordige tijd oefening 1 t/m 5

verleden tijd oefening 1 t/m 5

TOETS

02-12: TOETS: WERKWOORDSPELLING

Terugblik

• Werkwoordspelling - tegenwoordige tijd.
  
• Werkwoordspelling - verleden tijd.