This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
4V 23/3/2021
Wat gaan we doen?
Herhalen Grammatica A, B en C ch 4
A= le pronom personnel
B= les verbes mettre, dire, décrire, ouvrir
C=impératif
Slide 1 - Slide
Pronom personnel:
Door welke persoonlijke vnw kan je een lijdend of meew vw vervangen?
Slide 2 - Mind map
persoonlijk vnw als lijdend en meewerkend voorwerp
Stappenplan:
1.Wat?
2. Waar?
3. Ontkenning
Slide 3 - Slide
1.Wat?
Je vervangt een zelfst nw door een pers.vnw: is het lijdend (COD) of meew vw (COI)?
Voor het zelfst nw staat géén voorzetsel- het is een lijdend vw.
Complément d'Objet Direct
je vois l'homme
Pas op: een lijd vw is niet altijd hetzelfde in het Ned en Frans:
ik kijk naar de tv - je regarde la télé
hij luistert naar de radio - il écoute la radio
wij wachten op de bus - nous attendons le bus (geen sur!)
Slide 4 - Slide
Het zelfst nw is een persoon er ervoor staat het voorzetsel à - het is een meewerkend vw.: Complément d'Objet Indirect
je demande une réponse aux candidats
à kan verstopt zitten in au/ aux
ook hier zijn er verschillen met het Nederlands praten met - parler à
telefoneren met - téléphoner à
schrijven naar - écrire à
zeggen tegen - dire à
iemand antwoorden - répondre à
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Op welke 2 plekken kan je een pronom personnel zetten in de zin?
Slide 7 - Mind map
Waar?
Infinitif in de zin? Voor de infinitif
Geen infinitif? Voor het eerste werkwoord
Je vais faire mes devoirs - Je vais les faire
Als het eerste werkwoord avoir of être is heb je géén infinitif je l'ai vu
je vais les regarder
Slide 8 - Slide
Ontkenning
Altijd om het eerste werkwoord heen
Je ne l' ai pas rencontré
Je ne vais pas lui répondre
Slide 9 - Slide
Heb je het gesnapt? ja of nee?
Slide 10 - Open question
In de onderstaande zin is het pronom personnel meewerkend voorwerp. Is de juiste vorm gebruikt? L'agent lui donne une amende (De agent geeft hem een bekeuring)
A
"Lui'' is de juiste vorm
B
"Lui'' is niet de juiste vorm
Slide 11 - Quiz
Vervang het meew.voorwerp door een pronom personnel: je donne le livre à mon frère.
A
je donne le livre à lui
B
je lui donne le livre
C
je la donne le livre
D
je le donne le livre
Slide 12 - Quiz
Vervang het lvw door een pronom personnel: Robert va donner les livres à ses amis
A
Robert les va donner à ses amis
B
Robert va les donner à ses amis
Slide 13 - Quiz
Vervang het lijdend voorwerp in deze zin door un pronom personnel: je donne les cadeaux à mon amie
A
Je donne les à mon amie
B
Je leur donne à mon amie
C
Je lui donne à mon amie
D
Je les donne à mon amie
Slide 14 - Quiz
Vervang het lv door een pronom personnel: Jean va dire la vérité à ses amis
A
Jean les va dire à ses amis
B
Jean va la dire à ses amis
C
Jean va leur dire à ses amis
D
Jean la va dire à ses amis
Slide 15 - Quiz
Le pronom personnel Kies het juiste antwoord Est-ce que tu connais Maître Gims?