Herhaling H5

Herhaling H5
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herhaling H5

Slide 1 - Slide

Weet wat je leest

Slide 2 - Slide

Weet wat je leest
Bron van de tekst

Doel van de tekst

Slide 3 - Slide

Samenstellingen
Wat is een samenstelling?

Slide 4 - Slide

Samenstellingen
Sommige woorden zijn samengesteld uit twee of meer woorden. 
Het laatste woord van een samenstelling is het belangrijkst. Dat bepaalt de betekenis.

Een leesbril is een:
Een winterjas is een:
Een bakfiets is een:

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Droppen
A
Snoepgoed
B
Neerzetten
C
Langslopen
D
Weggeven

Slide 7 - Quiz

Dichtstbijzijnde
A
Zo ver mogelijk
B
Het minst ver weg

Slide 8 - Quiz

De tijd hebben
A
Veel horloges hebben
B
Later zullen we het weten
C
Alle klokken stilzetten
D
Je niet hoeven haasten

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Wat was dat nou ook alweer?
Als je alles hebt gevonden bij het zinsontleden:
PV
OW
GEZ
LV
MV

Slide 12 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Met de bwb kun je antwoord geven op een vraag:

Bijvoorbeeld:
Waar? Waarheen? Waarom? Waardoor? Waarmee? Met wie? Wanneer? Waarvandaan? Hoe?

Slide 13 - Slide

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Ik ben gisteren gevallen!

Slide 14 - Open question

Bijwoordelijke bepaling
Wat was dat nou ook alweer?

Slide 15 - Slide

Hoeveel bijw. bepalingen staan hier:
"In de toekomst zul je in een speelfilm kunnen rondlopen."
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

In de toekomst zul je in een speelfilm kunnen rondlopen.
A
In de toekomst
B
zul, kunnen, rondlopen
C
je
D
in een speelfilm

Slide 17 - Quiz

Trappen van vergelijking

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Ik ben groter als/dan jij.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quiz

Wat komt hierna:
Groot / .... / ....

Slide 22 - Open question

Lastige werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn erg lastig. Bij deze werkwoorden klinken de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde, maar schrijf je deze anders. Het gaat om de werkwoorden die bijvoorbeeld beginnen met ge-, be-, ver-, ont-, her- of over-.

Slide 23 - Slide

Tom heeft veel geld....

Isa .... met haar vrienden.

Er is een ongeluk ....

Hij .... wat je moet leren

De kampioen werd ....
verdient/verdiend

overlegt/overlegd

gebeurt/gebeurd

herhaalt/herhaald

onthaalt/onthaald

Slide 24 - Slide

Aan de slag:
De Brug
Taalverzorging 2
Opdracht 8, en daarna 3 tot en met 7

Klaar? Trainen H5

Slide 25 - Slide