Het bijvoegelijk naamwoord

1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is en wat het doet in het Nederlands maar ook in het Frans
- Ik kan het bijvoeglijk naamwoord aanpassen aan het onderwerp waar het bij staat
- Ik kan de onregelmatige vormen van het bijvoeglijk naamwoord goed toepassen

Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Mind map

Wat is volgens jou het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
"De mooie kast"
A
De
B
Mooie
C
Kast
D
Staat er niet in

Slide 4 - Quiz

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Een werkwoord
B
Een voorzetsel
C
Een lidwoord
D
Een zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quiz

Wat is volgens jou het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
"les cheveux blonds"
A
Les
B
Cheveux
C
Blonds
D
staat er niet in

Slide 6 - Quiz

Wat is in het Nederlands de plaats in de zin van het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Open question

Wat is in het Frans de plaats in de zin van het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les voitures sont (groen)
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les chats sont (rood)
A
rouge
B
rouges
C
rougee
D
rougees

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Voorbeelden:

Il a un chat gris
Ma mère a cinq chats gris

L'éléphant est gros
les éléphants sont gros

Slide 21 - Slide

Mon chat est rouge
Ma chambre est rouge aussi

Le mur jaune
Les maisons jaunes

Slide 22 - Slide

De poes is grijs
La chatte est .........
A
grise
B
gris
C
grisse
D
grises

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Olivier et Marc sont (frans)
A
francais
B
francaise
C
francaiss
D
francaises

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Marianne est (verdrietig)
A
tristee
B
tristes
C
tristees
D
triste

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Kies de juiste vorm:
L'actrice est (mooi)
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 28 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les sacs sont (nieuw)
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 29 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Mon grand-père est (oud)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 30 - Quiz

Een dikke hond
Un ............ chien
A
grosse
B
grosses
C
groses
D
gros

Slide 31 - Quiz

Een grote auto
Une ........ voiture
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 32 - Quiz

De criminelen zijn gevaarlijk
Les criminels sont ...........
A
dangereuses
B
dangereuse
C
dangereux
D
dangereuxes

Slide 33 - Quiz

Dat zijn sportieve jongens.
Ce sont des .......... garçons ........
A
Ce sont des garçons sportives
B
Ce sont des garçons sportif
C
Ce sont des garçons sportifs
D
Ce sont des garçons sportive

Slide 34 - Quiz

Het is een mooi meisje
C'est une ......... fille ..........
A
c'est une fille belle
B
c'est une beau fille
C
c'est une fille belles
D
C'est une belle fille

Slide 35 - Quiz

Welke zin is goed geschreven?
A
Il y a une personne nouveau dans la classe.
B
Il y a une nouvelles personne dans la classe.
C
Il y a une nouvelle personne dans la classe.
D
Il y a une personne nouvelle dans la classe.

Slide 36 - Quiz

Opdrachten
Er volgen 3 slides met verschillende opdrachten. 
Werk deze slides door om te oefenen! 

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Link

Slide 39 - Link

Slide 40 - Link

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video