14 a 1. fout
2. goed
3. fout
4. fout
5. goed
Goede wegen – De aanhangers vabn Jezus konden overal in het rijk komen.
Taal – De meeste mensen in het Romeinse Rijk spraken Latijn of Grieks. De christenen konden zo gemakkelijk de boodschap van Jezus doorgeven.
Vrede – De christenen konden veilig reizen in het land.
c Dat er een leven is na de dood, dat iedereen gelijk is, gaf hun troost. In het christendom waren zij gelijk aan de burgers, vrije mannen.
d Keizer Constantijn maakte een eind aan de vervolging van christenen.
e In 394 n.Chr. werd het christendom staatsgodsdienst.