Een vrouw in Europa dreigde dood te gaan aan een zeldzame vorm van kanker. Volgens de artsen was er één medicijn dat haar zou kunnen redden. Het was een soort medicijn dat kort daarvoor was ontdekt door een apotheker die in dezelfde stad woonde. Het medicijn was duur om te maken, maar de apotheker vroeg zijn klanten het tienvoudige van wat het hem kostte om het te maken. Het medicijn kostte hem 200 gulden en hij vroeg 2000 gulden voor een kleine dosis van het medicijn.
De man van de zieke vrouw, genaamd Heinz, ging bij iedereen die hij kende langs om het geld te lenen, maar hij kon maar 1000 gulden bij elkaar krijgen. Hij zei de apotheker dat zijn vrouw stervende was en vroeg hem het medicijn voor minder geld te leveren of om hem het geld later te laten betalen. Maar de apotheker zei: "Nee, ik heb dit medicijn ontdekt en ik ben van plan er goed aan te verdienen". Heinz werd wanhopig en ging bij de apotheker inbreken om het medicijn voor zijn vrouw te stelen.
Had Heinz dit wel moeten doen? (Kohlberg, 1958)