Chapitre 2 reprise

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Chapitre 2: je suis libre

Je suis libre

Toets 

• À+lidwoord en de+lidwoord invullen in een zin
  
• Ww op –ir invullen in présent en passé composé.
• Zinnen Frans-Nederlands, zinnen Nederlands-Frans
• Leestekst 2x

à / de + lidwoord

Wat betekent het woordje "à" in:
Je vais à la maison de Didier?

Als je naar een plek toe gaat, gebruik je "à".

Je vais à la boulangerie 

Je vais à l'école

Na dat woordje à  kan een bepaald lidwoord komen:

Je vais à la maison de Didier

Ik ga naar het huis van Didier

Répéter:

Na het woordje à kan je gewoon la of l' krijgen
(à la boulangerie, à l'école).

Probleem:

als na à het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt.

 à + le en à + les samen in een ander woord. 

Alors...

à + le > au

à + les > aux

Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma

Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. Je vais ____ boulangerie.

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Je vais ____ hôtel

Vul het woord in dat ontbreekt:
3. Elle va ____ professeur

Vul het woord in dat ontbreekt:
4. Je vais ____ amis de ma mère

Vul het woord in dat ontbreekt:
5. Je donne un cadeau ____ professeur

Na dat woordje de kan een bepaald lidwoord komen:

Je sors de la maison de Didier

Ik kom uit het huis van Didier

Répéter:

Na het woordje de kan je gewoon la of l' krijgen
(de la boulangerie, de l'école).

Probleem:

als na de het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt.

 de + le en de + les samen in een ander woord. 

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. Je viens ____ boulangerie

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Elle sort ____ hôtel

Vul het woord in dat ontbreekt:
3. Elle parle ____ professeur

Vul het woord in dat ontbreekt:
4. Les enfants ____ voisins sont gentils

Wat betekent het woordje "de" in:
Elle parle de ses vacances?

Vul het woord in dat ontbreekt:
5. C'est une spécialité ____ chef

les verbes -ir

Wat is de stam van het werkwoord 'remplir'?

vervoeg in de présent:

je ... (grandir)

vervoeg in de passé composé:

Sophie et Chloé ... (réfléchir)

Je

Ils/elles

Vous

Nous

Il/elle/on

Tu

Verbes                -ir        (grandir, rougir, finir....)

Verbes réguliers -ir au présent

-is

-issent

-issons

-is

-issez

-it

tu (choisir = kiezen, passé composé)

Grammaire verbes -ir 

1. as choisi
2. a choisi
3. est choisi
4. es choisi

5. regelmatige ww op -ir
Wat is de VOUS-VORM

1. finEZ
2. finISSEZ
3. finONS
4. finISSONS

Je comprends la Grammaire de Chapitre 2.

😒🙁😐🙂😃

Au travail!

- Faire le teste diagnostique (online)

- verbuga.eu

- wisbordjes 

- etc.