27-29/11

HOLA A TODOS






¿Qué día es?
1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

HOLA A TODOS






¿Qué día es?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Op de planner staan de leerdoelen aangegeven.
Hierbij zie je de opdrachten die je daarbij moet maken en de opdracht die extra zijn.

Ahora leed la planificación

Slide 2 - Slide

¡Importante!
LESSONUP

QUIZLET

JE PLANNER

Slide 3 - Slide

¿Recordáis?
¿Cuándo lo usamos?
Wanneer gebruiken we dit?


SER
SER = zijn
yo soy = ik ben
tú eres = jij bent
él / ella / usted es = hij/zij is - u bent
nosotr@s somos = wij zijn
vosotr@s sois = jullie zijn
ellos / ellas / ustedes son = zij zijn
*Ser wordt gebruikt voor situaties die permanent of langdurig zijn.

persoon, beroep, nationaliteit.


Slide 4 - Slide

A practicar
Tú ....... estudiante
Ana y Carmen ....... profesoras
Vosotros ........  dentistas
Felipe y yo ....... niños

¿Quién falta?

Slide 5 - Slide

ESTAR
yo
él / ella / usted
nosotr@s
vosotr@s
ellos / ellas / ustedes

Slide 6 - Slide

ESTAR
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
yo

él / ella / usted
nosotr@s
vosotr@s
ellos / ellas / ustedes 

Slide 7 - Slide

Estoy hablando
Estamos cantando
Está bailando
están bailando
estáis hablando
Estás leyendo
yo
ella
nosotros
vosotras
ellos

Slide 8 - Drag question

¿Tiempo libre?
Mañana

Verder met leerdoel 8

Slide 9 - Slide

Rood = in stilte werken ( alleen! )
dus ook niks aan de docent vragen

Oranje = in overleg met buurman/vrouw

Groen = overleg in je groepje

Slide 10 - Slide

HOLA A TODOS






¿Qué día es?

Slide 11 - Slide

Wat hebben we gisteren gedaan?
Vandaag
Wanneer gebruik je estar?

Verschillen tussen SER / ESTAR

A practicar

Slide 12 - Slide

ESTAR
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
yo

él / ella / usted
nosotr@s
vosotr@s
ellos / ellas / ustedes 

Slide 13 - Slide

ESTAR
bij tijdelijke, eenmalige en veranderbare situatie

Dit geldt voor gevoelens, gemoedstoestand, ligging (zich bevinden)



Slide 14 - Slide

SER
Permanent/langdurig


1. eigenschap (persoon/voorwerp)
2. beroep
3. nationaliteit/afkomst
ESTAR
Tijdelijk/veranderbaar


1. gevoelens
2. gemoedstoestand
3. ligging (zich bevinden)
-> het ligt of het staat
DUS?

Slide 15 - Slide

a trabajar

werken aan leerdoel 9

Slide 16 - Slide

Rood = in stilte werken ( alleen! )
dus ook niks aan de docent vragen

Oranje = in overleg met buurman/vrouw

Groen = overleg in je groepje

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide