TaalCompleet A2 oefenoets thema 4

Maak zinnen met de woorden. 
(5 zinnen)
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NT2 Inburgering/alfabetisering volwasseneducatieBeroepsopleiding

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Maak zinnen met de woorden. 
(5 zinnen)

Slide 1 - Slide

1. opstaan

Slide 2 - Open question

2. perfect

Slide 3 - Open question

3. . tevreden

Slide 4 - Open question

4. scherp

Slide 5 - Open question

5. beloven

Slide 6 - Open question

Lezen

Slide 7 - Slide

1. Manon is gaan winkelen. Hoeveel moest zij betalen?
Sleep het rode rondje naar de goede plaats op de bon.

Slide 8 - Drag question

Slide 9 - Slide

Kijk naar de bon. Manon wil de waterkoker terugbrengen. Wat moet zij meenemen naar de winkel?
A
Alleen de waterkoker
B
Alleen de bon
C
Alles wat ze gekocht heeft
D
De waterkoker en de bon

Slide 10 - Quiz

Bij de kassa van een buurtwinkel krijg je deze spaarkaart.
Lees eerst de vragen. Zoek daarna de antwoorden in de tekst.

Slide 11 - Slide

Je hebt 6 stempels. Hoeveel korting krijg je?
A
0,00
B
7,50
C
10,00
D
15,00

Slide 12 - Quiz

Je krijgt een stempel als je voor 10 euro boodschappen doet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Als je kaart vol is krijg je 10 euro.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Grammatica

Slide 15 - Slide

1. ‘Gaat je zus naar school?’
‘Ja, en ik ga met _________________ mee.’
A
hem
B
haar
C
ons
D
jou

Slide 16 - Quiz

2. ‘Is die auto van je broer?’
‘Ja, die auto is van _________________ .’
A
jou
B
haar
C
mij
D
hem

Slide 17 - Quiz

3. ‘Weet jij waar mijn sleutel is?’
‘Nee, ik heb _____________niet gezien.’
A
hem
B
haar
C
jou
D
hen

Slide 18 - Quiz

4. Mijn moeder heeft 4 zussen.
Zij spreekt vaak met ___________ af.
A
ons
B
hem
C
hen
D
het

Slide 19 - Quiz

5. ‘Zal ik _____ even helpen, meneer?’
‘Ja, graag!’
A
jou
B
hen
C
haar
D
u

Slide 20 - Quiz

Hij, hem , het of ze?
Kies het goede woord.

Slide 21 - Slide

1. Hij heeft taarten gemaakt. _________________ zijn erg lekker.
A
hij
B
hem
C
het
D
ze

Slide 22 - Quiz

2. ‘Waar is de auto?’ ‘Ik heb _________________ in de garage gezet.’
A
hij
B
hem
C
het
D
ze

Slide 23 - Quiz

3. ‘Wat kosten die telefoons?’ ‘_________________ kosten € 799 per stuk.’
A
hij
B
hem
C
het
D
ze

Slide 24 - Quiz

4. Juliette koopt een nieuwe tas. _________________ is blauw met paars.
A
hij
B
hem
C
het
D
ze

Slide 25 - Quiz

5. Heb jij het hondje van je vriendin al gezien?
Nee, ik heb ______ nog niet gezien.
A
hij
B
hem
C
het
D
ze

Slide 26 - Quiz

Maak de zin af.

Slide 27 - Slide

1. Ik ben niet blij met mijn cijfer voor rekenen. Daarom...

Slide 28 - Open question

2. Harmit heeft geen telefoon. Dus .....

Slide 29 - Open question

3. Rosa is te laat op school. Waarschijnlijk...

Slide 30 - Open question

4. Agnes vraagt om meer zakgeld. Helaas...

Slide 31 - Open question

5. In Nederland eten de mensen veel brood. In mijn land...

Slide 32 - Open question