leesvaardigheid

4M
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4M

Slide 1 - Slide

Examen

- 4 teksten waarvan 1 advertentie
- meerkeuzevragen en open vragen
- citaten
- schema's
- samenvattingsvragen

Slide 2 - Slide

Indeling van een tekst
inleiding:
- onderwerp van de tekst. Door middel van: aanleiding noemen, voorbeeld geven, anekdote, vraag stellen, standpunt/mening geven, hoofdgedachte, samenvatting
middenstuk:
deelonderwerpen die onderling verbanden hebben
slot: hoofdgedachte, advies, conclusie, samenvatting, antw vraag, toekomstverwachting

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden
Alinea's/zinnen hebben met elkaar te maken: ze hebben een 'verband'. Dit verband wordt duidelijk gemaakt door signaalwoorden. bestudeer blz 206 goed.

Slide 4 - Slide

Schrijversdoel:
informeren: nieuwe informatie geven b.v. artikel, actualiteiten
instrueren: stap voor stap uitleg b.v. bijsluiter, recept
overtuigen: de lezer overhalen dezelfde mening te krijgen b.v. reclames, campagnes
overhalen: de lezer moet iets gaan doen b.v. stemmen op een bepaalde partij, bon invullen
amuseren: de tekst is vooral vermakelijk b.v. strips, poezie

Slide 5 - Slide

Leesstrategieën
Oriënterend lezen: bekijk de tekst, lees alinea 1
Globaal lezen: lees tussenkopjes, lees 1e en laatste alinea, lees 1e en laatste zin van alinea's
Precies lezen: alles lezen, hoofdgedachte benoemen
Zoekend lezen: lees tussenkopjes, daarna precies lezen
Kritisch lezen: beoordeel bron en schrijver

Slide 6 - Slide

Test je kennis

Slide 7 - Slide

Een actiefilm heeft als doel:
A
informeren
B
instrueren
C
overhalen
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

Een tekst in een studieboek heeft als doel:
A
overhalen
B
overtuigen
C
amuseren
D
informeren

Slide 9 - Quiz

Je docent vraagt: Wil je je mondmasker opzetten? Dit is een voorbeeld van:
A
informeren
B
overhalen
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

Het reclameblok op tv heeft als doel:
A
overtuigen
B
informeren
C
overhalen
D
amuseren

Slide 11 - Quiz

"maar" is het signaalwoord voor:
A
vergelijking
B
doel-middel
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 12 - Quiz

'toch' is een signaalwoord voor:
A
vergelijking
B
conclusie
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 13 - Quiz

"zoals" is een signaalwoord voor:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
reden

Slide 14 - Quiz

"omdat" is een signaalwoord voor:
A
conclusie
B
opsomming
C
voorbeeld
D
reden

Slide 15 - Quiz

"zodat" is een signaalwoord voor:
A
opsomming
B
voorbeeld
C
oorzaak-gevolg
D
doel-middel

Slide 16 - Quiz

Hoe kun je de betekenis van een moeilijk woord vinden? Zoek naar:

Slide 17 - Mind map

Bij meerkeuzevragen kun je ook twee antwoorden geven
A
juist
B
onjuist
C
soms
D
af en toe

Slide 18 - Quiz

De inleiding van een tekst kan bestaan uit: de aanleiding, een samenvatting, de schrijver stelt een vraag
A
alleen de aanleiding en een vraag
B
de aanleiding wordt alleen genoemd
C
alle antw zijn onjuist
D
alle antw zijn juist

Slide 19 - Quiz

"Tussenkopjes geven de deelonderwerpen aan"
A
juist
B
onjuist
C
soms
D
vaak

Slide 20 - Quiz

"citeren" is: (kies meer antwoorden)
A
een zin kopiëren
B
een zin verkort opschrijven incl regel nr
C
een zin letterlijk overschrijven
D
een stuk tekst overnemen

Slide 21 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst:
A
is 1 zin in de inleiding
B
is 1 zin uit de gehele tekst
C
staat niet in de tekst
D
is een vraag

Slide 22 - Quiz

Een afbeelding bij een tekst heeft het doel:
A
mooier maken
B
de aandacht trekken
C
aanvullen de info geven
D
verduidelijkt de tekst

Slide 23 - Quiz

Einde

Slide 24 - Slide