KERN les 47 voorzetselvoorwerp H2

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ontleden tot nu toe
1. PV
2. Werkwoordelijk gezegde (+werkwoordelijke rest, niet-werkwoordelijke rest)
3. Naamwoordelijk gezegde
4. Onderwerp
5. Lijdend voorwerp
6. Meewerkend voorwerp
7. Bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Slide

Voorzetselvoorwerp

Slide 3 - Slide

voorzetsels
Waar is de appel ten opzichte van de doos?




Slide 4 - Slide

voorzetsels
Waar is de appel ten opzichte van de doos?

Een voorzetsel geeft een plaats aan. Sommige voorzetsels horen bij een werkwoord. Denk aan: wachten op. 




Slide 5 - Slide




LESDOEL:
Je leert hoe je het voorzetselvoorwerp herkent in een zin. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Voorzetselvoorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel. 
  • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, delen door, geven om). 
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Voorbeelden
  • Ik ben niet tevreden met deze computer.  --> tevreden zijn met
  • Lenny houdt al meer dan tien jaar van Kevin. --> houden van

Slide 8 - Slide

Voorzetselvoorwerp
  • Een zinsdeel dat met een voorzetsel begint welke je niet uit de zin  kunt weghalen, is altijd een voorzetselvoorwerp.
  • Behalve als het  zinsdeel een plaats aangeeft, dan is het een bijwoordelijke bepaling. 

Bijvoorbeeld
  • Zij wacht op haar vriendinnen. --> voorzetselvoorwerp 
  • Zij wacht op het schoolplein. --> bijwoordelijke bepaling.

Slide 9 - Slide

VZV of BWB?
Als een zinsdeel begint met een voorzetsel en het heeft een figuurlijke betekenis, dan is het een voorzetselvoorwerp. Begint een zinsdeel met een voorzetsel en heeft het een letterlijke betekenis, dan is het een bijwoordelijke bepaling .

1. Ik / reken / op lekker weer.
2. Ik / reken / die som / uit / op mijn rekenmachine.
3. Ik / wacht / op de trein.
4. Ik / wacht / op het perron.
  

Slide 10 - Slide

Is het zinsdeel tussen haakjes een voorzetselvoorwerp?
Waarom zou je (aan jezelf) twijfelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Is het zinsdeel tussen haakjes een voorzetselvoorwerp?
Ik wacht al uren (bij de trein).
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Ik heb (voor jou) een schilderij gemaakt.
A
voorzetselvoorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Ik ben soms bang (voor het donker).
A
voorzetselvoorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 15 - Quiz

Wat is het voorzetselvoorwerp in de zin?

Ze heeft gisteren een abonnement op haar favoriete tijdschrift afgesloten.

Slide 16 - Open question

Wat is het voorzetselvoorwerp in de zin?

De politie waarschuwde hem voor de laatste keer.

Slide 17 - Open question

Aan het werk!
Les 47
Blz. 98 en 99
Opdracht 1 t/m 9

Slide 18 - Slide




LESDOEL:
Je leert hoe je het voorzetselvoorwerp herkent in een zin. 

Slide 19 - Slide

Ik heb de lesstof begrepen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 21 - Open question