vrijdag 26 november

de puntenslijper
lenen
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

de puntenslijper
lenen

Slide 1 - Slide

de rommel
de prullenbak

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

de flat
de villa

Slide 4 - Slide

de kelder
de garage

Slide 5 - Slide

de kraan
de gootsteen

Slide 6 - Slide

de vaat 
de afwas

Slide 7 - Slide

de koelkast
de afwas-machine
de vaat-wasser

Slide 8 - Slide

het kussen
het laken

Slide 9 - Slide

de deken
het dekbed

Slide 10 - Slide

de schuur
de schoorsteen

Slide 11 - Slide

dekbedhoes
de wastafel

Slide 12 - Slide

het behang
de heimwee
Ik heb heimwee naar mijn oude huis

Slide 13 - Slide

het fornuis
de stofzuiger

Slide 14 - Slide

af-zuig-kap
de afzuigkap
de magnetron

Slide 15 - Slide

het appartement
het vloerkleed

Slide 16 - Slide

logeren = bij een ander 
een korte tijd in huis zijn
logeerkamer = extra kamer voor een gast

Slide 17 - Slide

hoog    zwaar

zacht     mooi 

kapot  uit 

kort    snel 

laag    donker 
Deze flat is niet hoog, maar . . . . . . . . . .
De deken is niet hard, maar . . . . . . . . .   In de kelder is het niet licht, maar . . . .
Ik vind deze kussens niet lelijk, maar .
Deze televisie staat niet aan, maar . . . 
Deze koelkast is niet zwaar, maar . . . . 
Het kopje is niet heel, maar . . . . . . . . . . 
De wasmachine wast niet langzaam, maar
De garage is  niet lang, maar . . . . . . . . . .De lamp hangt niet laag, maar . . . . 

Slide 18 - Slide

niet mooi maar
A
raar
B
lelijk
C
groot
D
boos

Slide 19 - Quiz


A
zij ruimen af
B
zij ruimen op
C
zij wassen af
D
zij strijken

Slide 20 - Quiz


A
schoonmaken
B
opruimen
C
opstaan
D
verhuizen

Slide 21 - Quiz


A
zij ruimen af
B
zij ruimen op
C
zij wassen af
D
zij strijken

Slide 22 - Quiz


A
streikeizer
B
strijkeizer
C
strijkijzer
D
strijkijser

Slide 23 - Quiz


A
de magnetron
B
het fornuis
C
de oven
D
de ijskast

Slide 24 - Quiz

schoonmaken
A
zij maak schoon
B
zij schoon maakt
C
zij schoonmaken
D
zij maakt schoon

Slide 25 - Quiz


A
de vaatwasser
B
de afwasmachine
C
de vaatmachine
D
de afwasser

Slide 26 - Quiz


A
afwassen
B
afruimen
C
opruimen
D
opwassen

Slide 27 - Quiz


A
afwassen
B
opstaan
C
opruimen
D
wakker worden

Slide 28 - Quiz


A
de tafelwas
B
de wassentafel
C
de wastafel
D
de wasstoel

Slide 29 - Quiz


A
het laken
B
het kussen
C
het bed
D
de deken

Slide 30 - Quiz


A
de salontafel
B
de grond
C
het vloerkleed
D
het kleedvloer

Slide 31 - Quiz

bijvoeglijke naamwoorden
het is warm               de warme dag
het is koud               de koude dag
de jas  is goedkoop    de goedkope jas
de jas is duur     de dure jas
de trui is kort        de korte trui
de broek is lang        de lange broek
het huis is hoog         het hoge huis  

Slide 32 - Slide

rood             ro-de
ee - e                  geel                 ge-le
     aa -  a                 traag             tra- ge 
  uu -u                   duur               du-re 
dik       di-kke  
vlug    vlu-gge

Slide 33 - Slide

0

Slide 34 - Video

het bed
het bed - je
het bedje

de bed -den
de bedden
het dek-bed
het dekbed
de dek-bed-den
de dekbedden

de hoes 
de dekbedhoes 

Slide 35 - Slide

opstaan
Ik sta op                  Ik sta om 7.00 uur op                      
hij staat op            Hij staat om 8.00 uur op
wij staan op           Wij staan om half acht op

Slide 36 - Slide

Waar woon je?
Waar woon je?

 In de Boomstraat.
 In de Boomstraat.

Is het een groot huis?
Is het een groot huis?
Dat gaat wel.
 Dat gaat wel.
Ik heb drie kamers. 
Ik heb drie kamers.
 
En jouw huis?
 En jouw huis?
Mijn huis heeft twee kamers.
Mijn huis heeft twee kamers.

Slide 37 - Slide