afsluiting huis

dinsdag 20 november
  1. werken met eigen boeken/computers
  2. herhalen woorden van het huis
  3. bijvoeglijk naamwoorden en tegenstellingen
  4. lezen in groepen
  5. filmpje zara 
  6. lesson up overhoren
  7. Kahoot


1 / 41
next
Slide 1: Slide
nt2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

dinsdag 20 november
  1. werken met eigen boeken/computers
  2. herhalen woorden van het huis
  3. bijvoeglijk naamwoorden en tegenstellingen
  4. lezen in groepen
  5. filmpje zara 
  6. lesson up overhoren
  7. Kahoot


Slide 1 - Slide

oe                   ui 

boek       uil 
zoek         ruik
doek        thuis
vloek        buis
koek        duif
eu           ou

reus              zout
beuk                trouwen
deuk               sjouwen
heup              bouw
 reuk             touw

Slide 2 - Slide

Waar woon je?
Waar woon je?

 In de Boomstraat.
 In de Boomstraat.

Is het een groot huis?
Is het een groot huis?
Dat gaat wel.
 Dat gaat wel.
Ik heb drie kamers. 
Ik heb drie kamers.
 
En jouw huis?
 En jouw huis?
Mijn huis heeft twee kamers.
Mijn huis heeft twee kamers.

Slide 3 - Slide

vraagwoorden
Wie is dat? 
Dat is Jan.
Wat is dat?
Dat is een stoel
Waar is dat? 
In Hoogeveen


Hoe ga je naar school
Hoelang woon je in Nederland?
Wanneer is dat?
Dat is morgen.
Waarom doe je dat?
Ik ben boos 
Welke kleur is dat?
Rood
Hoe ga je naar school?
op de fiets.
Hoelang woon je in Nederland?
twee maanden

Slide 4 - Slide

maak 5 vragen 
Wie
Wat     Waar 
   Hoelang
Hoe      Welke 
Wanneer

Slide 5 - Slide

werkwoorden
mogen          Mogen we naar buiten?
moeten        Jullie moeten hier blijven.
willen           Wij willen echt naar buiten
kunnen       Jullie kunnen niet naar buiten, het regent
zullen          We zullen kijken of we straks naar buiten kunnen

Slide 6 - Slide

de flat
de verdieping

Slide 7 - Slide

het appartement
het vloerkleed

Slide 8 - Slide

de stad
de steden
het dorp
de dorpen

Slide 9 - Slide

het gordijn 
Zij doet de gordijnen dicht.
de eettafel
De familie zit bij de eettafel

Slide 10 - Slide

de salontafel
Wij kopen een nieuwe salontafel.
de radio
De radio staat te hard

Slide 11 - Slide

de garage
de schoorsteen

Slide 12 - Slide

de lift
de zolder

Slide 13 - Slide

poten
van een tafel
het blad van de tafel

Slide 14 - Slide

de schroeven-draaier
de schroef

Slide 15 - Slide

boren 
zagen

Slide 16 - Slide

Jan maakt een tafel.
Jan heeft een hobby.
Hij maakt graag dingen van hout.
Hij heeft al een stoel gemaakt en een kast.
Vandaag gaat hij een tafel maken.
Hij gaat eerst met de auto naar de winkel.
Hij koopt hout en schroeven.
Dan pakt hij een zaag.
Hij zaagt het hout op maat.
Hij boort gaten in het hout.
Dan gaat hij koffie drinken.
Hij schroeft de poten aan het blad met de schroevendraaier.
Hij heeft niet genoeg schroeven.
Het is al negen uur.
De winkel is dicht.
Hij kan de tafel niet afmaken.

Slide 17 - Slide

vragen 
  1. Wat maakt Jan?  
  2. Wat heeft Jan al gemaakt?  
  3. Wat gaat hij kopen in de winkel?  
  4. Wat gaat Jan drinken?

Slide 18 - Slide

Ik strijk de blouse op de strijkplank
Ik zet het bord in de magnetron
Hij kookt de soep op het fornuis
ik zet de melk in de koelkast 

Slide 19 - Slide

bijvoeglijke naamwoorden
het is warm               de warme dag
het is koud               de koude dag
de jas  is goedkoop    de goedkope jas
de jas is duur     de dure jas
de trui is kort        de korte trui
de broek is lang        de lange broek
het huis is hoog         het hoge huis  

Slide 20 - Slide

rood             ro-de
ee - e                  geel                 ge-le
     aa -  a                 traag             tra- ge 
  uu -u                   duur               du-re 
dik       di-kke  
vlug    vlu-gge

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

  1. lang
  2. hard
  3. snel
  4. hoog
  5. uit
  6. binnen
  7. mooi
  8. onder

Slide 23 - Slide

zinnen maken 
wonen -woon               
kopen -koop
verhuizen- verhuis
zitten - zit
lopen - loop
opruimen - ruim op
schoonmaken  -maak schoon

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Hoe laat is het op de klok?

Slide 26 - Open question


A
de traap
B
het trap
C
de trap
D
de tarp

Slide 27 - Quiz


A
de huis
B
de tuin
C
het dak
D
de trap

Slide 28 - Quiz


A
de woonkamer
B
de slaapkamer
C
de zolder
D
de keuken

Slide 29 - Quiz


A
de tafelwas
B
de wassentafel
C
de wastafel
D
de wasstoel

Slide 30 - Quiz

niet hard maar...........
A
lief
B
klein
C
zacht
D
mooi

Slide 31 - Quiz

niet mooi maar
A
raar
B
lelijk
C
groot
D
boos

Slide 32 - Quiz


A
het schoonmaakmiddel
B
het schoonmiddel
C
het maakmiddel
D
de schoonmakers

Slide 33 - Quiz


A
zij ruimen af
B
zij ruimen op
C
zij wassen af
D
zij strijken

Slide 34 - Quiz

schoonmaken
A
zij maak schoon
B
zij schoon maakt
C
zij schoonmaken
D
zij maakt schoon

Slide 35 - Quiz


A
de vaatwasser
B
de afwasmachine
C
de vaatmachine
D
de afwasser

Slide 36 - Quiz


A
streikeizer
B
strijkeizer
C
strijkijzer
D
strijkijser

Slide 37 - Quiz


A
de magnetron
B
het fornuis
C
de oven
D
de ijskast

Slide 38 - Quiz


A
het gordein
B
de gordijn
C
het gorddin
D
het gordijn

Slide 39 - Quiz


A
het huis
B
de zolder
C
het daak
D
het dak

Slide 40 - Quiz

niet snel maar....
A
vlug
B
mooi
C
kort
D
langzaam

Slide 41 - Quiz