This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Wat is het doel van de tekst?
A
tekstdoel is uitleg geven
B
tekstdoel is informeren
C
tekstdoel is amuseren
D
tekstdoel is overhalen
Slide 1 - Quiz
Welke tekstsoort hoort er bij het tekstdoel 'overtuigen'?
A
betoog
B
roman
C
recept
D
advertentie
Slide 2 - Quiz
MIDDENSTUK
INLEIDING
SLOT
Aanleiding v/d tekst
Voorbeeld bij het onderwerp
Leuk, kort verhaaltje bij het onderwerp
Belangrijke vraag
Mening
Opbouw v/d tekst
Deelonderwerpen uitgebreid besproken
Hoofdgedachte v/d tekst
Advies
Conclusie
Samenvatting
Toekomstverwachting
Antwoord op vraag
Slide 3 - Drag question
Vink aan: welke vaste tekststructuren passen bij een beschouwing? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
verklaringsstructuur
Slide 4 - Quiz
Welke vaste tekststructuren zijn geschikt voor een betoog?
A
Verleden/heden/ toekomststructuur
B
Een voor-/nadelenstructuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringsstructuur
Slide 5 - Quiz
Welk tekstverband zie je in deze zin? De toets is moeilijk. Neem nou al die verbanden en signaalwoorden.'
A
Tegenstellend
B
Toelichtend
C
Chronologisch
D
Opsommend
Slide 6 - Quiz
Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan? Zoals, net (zo) ... als, evenals (meer/beter) ... dan.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzak-gevolg)
Slide 7 - Quiz
Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld
Slide 8 - Drag question
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten. Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie en als je je camera aan hebt, let je beter op. Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten.
Als je je camera aan hebt, let je beter op.
Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie.
Slide 9 - Drag question
Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie
Slide 10 - Quiz
Schooldagen moeten later beginnen. Jongeren hebben een ander bioritme. Minder kinderen komen te laat op school.
A
enkelvoudige argumentatie
B
enkelvoudige onderschikkende argumentatie
C
meervoudige argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie
Slide 11 - Quiz
Van welke soort argumentatie is sprake? Jan Janssen is geschikt als nieuwe trainer. Hij heeft veel ervaring. Vanaf 1999 heeft hij veel jeugdelftallen getraind.
timer
1:00
A
enkelvoudige argumentatie
B
enkelvoudige onderschikkende argumentatie
C
meervoudige argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie
Slide 12 - Quiz
Wat zijn drogredenen?
A
redenen die door een droge manier tot stand komen
B
tegenargumenten
C
een reden die niet klopt, maar wel waarschijnlijk lijkt
D
argumenten om je standpunt te onderbouwen
Slide 13 - Quiz
Over welke drogredenen hebben wij het hier?
Ik heb geen zin in eten, want ik heb geen trek
A
ontduiken van bewijslast
B
cirkelredenering
C
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
verkeerde vergelijking
Slide 14 - Quiz
Drogredenen: Belgen zijn slimmer dan Nederlanders. De winnaar van het Groot Dictee is immers meestal een Belg.
A
Overhaaste generalisatie
B
Oorzaak-gevolg
C
Verkeerde vergelijking
D
Cirkelredenering
Slide 15 - Quiz
Drogredenen Tegenwoordig heeft elke leerling een smartphone. Vind je het gek dat ze niet opletten in de les?