Présent être, avoir, aller en faire Verzamel Chap 3

1 / 26
next
Slide 1: Video
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Slide 2 - Video

je

tu
il / elle / on
suis
es
est

Slide 3 - Drag question

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Schrijf hieronder nogmaals het werkwoord être uit

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Video

avoir = hebben
j'ai
tu as
il a / elle a / on a
nous avons
vous avez
ils ont / elles ont

Slide 8 - Slide

De tekst:
j'ai  A - I
tu as  A - S
il a
elle a
nous avons
vous avez
ils / elles  O - N - T

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Deze zinnen hoorde jij:

Slide 18 - Slide

Avoir

Slide 19 - Slide

Van

           
   
     Wat betekent "avoir"?


Vandaag oefenen we met het werkwoord "avoir".

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?
avoir...... avoir.......
       mmmm....

Slide 22 - Slide

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :
stopwatch
00:00

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 25 - Drag question

Au revoir

Slide 26 - Slide