5.6 - 5.7

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1-4

Nodig voor 5.6 en 5.7

Extra fragment met vragen TCA1 5.7

Gatentekst TCA1 5.7

Hoe gaat het vandaag?

😒🙁😐🙂😃

Wat leer je vandaag ?

Ik kan een afspraak maken met de huisarts.	Ik ken de woorden ziek, de dokter, het probleem, medicijnen, de apotheek, het ziekenhuis, bijvoorbeeld, soms, andere, last hebben van en halen.
Ik kan vertellen waar ik last van heb.	Ik kan meervoud maken van woorden met een lange klank en van woorden die eindigen op -f en -s
Functioneel	Structureel

Met een aantal cursisten nog de spreektoets doen.

Terugkijken

Nakijken opdrachten 4.5 (29 tot en met 37)

video op volgende slide bekijken en dan opdracht 38 maken

Opdracht 38 in tweetallen

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=114255114&cmid=631

5.6: Been - benen, huis - huizen

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=114211495&cmid=7582

5.6: Been - benen, huis - huizen

Opdracht 40

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=114212237&cmid=7583

Opdracht 41

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=114213567&cmid=7584

5.6: Been - benen, huis - huizen

Maak opdracht 42 en 43

één voet - twee ...

1. voeten
2. voetten
3. voets
4. veoten

één been - twee ...

1. beenen
2. benen
3. beens
4. benens

één oog - twee ...

1. oogen
2. ogen
3. oogs
4. oggen

één man - twee ...

1. manen
2. maanen
3. mannen
4. mans

één raam - twee ...

1. raamen
2. ramen
3. raams
4. rammen

één neus - twee ...

1. neusen
2. neuzen
3. nuisen
4. nuezen

één teen - twee ...

1. teenen
2. tenen
3. teens
4. tenens

één minuut - twee ...

1. minuuten
2. minuutten
3. minutten
4. minuten

5.7 Naar de dokter

De blauwe woorden

Ik heb last van →

Soms →

Medicijnen

Halen →

Apotheek →

Andere →

Bijvoorbeeld → 

Ziekenhuis → 

Ziek → 

Dokter →

Probleem → 

Betekenis

Ik heb last van → Ik voel mij niet goed door iets. Bijvoorbeeld: Ik heb last van mijn rug. (Mijn rug doet pijn.)

Soms → Niet altijd, maar een beetje. Bijvoorbeeld: Soms regent het, soms schijnt de zon.

Medicijnen → Een pil of drankje om beter te worden. Bijvoorbeeld: De dokter geeft medicijnen als je ziek bent.

Halen → Iets pakken of kopen. Bijvoorbeeld: Ik haal brood bij de winkel.

Apotheek → Een winkel waar je medicijnen kunt halen. Bijvoorbeeld: Ik haal medicijnen bij de apotheek.

Betekenis

Ziekenhuis → Een groot gebouw waar zieke mensen naartoe gaan. Bijvoorbeeld: Als je heel ziek bent, ga je naar het ziekenhuis.

Ziek → Niet gezond. Bijvoorbeeld: Ik ben ziek, ik heb koorts.

Dokter → Iemand die zieke mensen beter maakt. Bijvoorbeeld: Ik ga naar de dokter als ik ziek ben.

Probleem → Iets wat moeilijk is. Bijvoorbeeld: Mijn fiets is kapot, dat is een probleem.

Aan het werk!

Lees de tekst nog een keer.

Maak opdracht 45, 46 en 47 - 50 en 51

Extra fragment met vragen

https://www.youtube.com/shorts/ORSwPI6qLik

Vragen:

1. Ik moet vandaag naar de dokter                                                         ja / nee

2. Wanneer is mijn afspraak?                                 ochtend / middag / avond

3. Waar heb ik pijn?                                                                hoofd / buik / knie

4. Naar wie ga ik eerst?                                                    huisarts / ziekenhuis

5. Hoe laat is mijn afspraak?                         precies 9 uur / ongeveer 9 uur

Gatentekst:  Vul het ontbrekende woord in.

De …………………………………...

Ik heb morgen een afspraak met de …………………………………...

Ik moet om 9 uur bij hem zijn.

De dokter is mijn…………………………………....

Hij heeft iedere ochtend…………………………………....

Ik moet op tijd komen.

Bij de dokter mag je nooit te laat komen.

Ik heb ………………     …………………...  mijn knie.

Ik kan niet goed lopen en fietsen.

De dokter kijkt morgen naar mijn…………………………………....

Misschien moet ik later naar het…………………………………....

Maar eerst moet ik dus …………………………………... naar mijn huisarts.

Om negen uur!

5.7: Naar de dokter

Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.

Codekraker

1. De docent maakt teams.
2. Eén cursist (de codekraker) gaat met zijn rug naar het bord zitten.
3. De docent schrijft een woord op het bord.
4. Teamgenoten noemen woorden die met het woord te maken hebben.
5. Ze zeggen het woord niet!
6. De codekraker probeert het woord te raden. (45 seconden)
7. Na een paar woorden is een ander team aan de beurt.
8. Welk team heeft de beste codekraker?

Voorbeeld: de docent schrijft het woord "banaan" op het bord

Teamgenoten zeggen: Het is fruit. Het is geel.  De codekraker raadt: een banaan!

Wat heb je vandaag geleerd?

Ik kan een afspraak maken met de huisarts.	Ik ken de woorden ziek, de dokter, het probleem, medicijnen, de apotheek, het ziekenhuis, bijvoorbeeld, soms, andere, last hebben van en halen.
Ik kan vertellen waar ik last van heb.	Ik kan meervoud maken van woorden met een lange klank en van woorden die eindigen op -f en -s
Functioneel	Structureel

Hoe vond je de les vandaag?

😒🙁😐🙂😃