Werkwoordspelling persoonsvorm tt en vt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Persoonsvorm

tegenwoordige en verleden tijd

Tegenwoordige tijd

Noteer eerst de stam van het werkwoord;

Indien er ik erbij of je/jij erachter staat, behoud je alleen de stam:

ik loop - ik vind     /      loop jij - vind jij

Heb je te maken met iets of iemand anders, dan schrijf je stam + t:

hij loopt - Pieter vindt - jij wordt

Tip: Zet wanneer je dit niet goed hoort i.v.m. een -t klank in stam een ander werkwoord neer (bijvoorbeeld lopen). Dan hoor je namelijk of er wel of geen -t achter de stam komt. 

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

Johan (worden) vrijdag 14 jaar.

1. word
2. wordt

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

Ik (melden) me voor vandaag ziek.

1. meld
2. meldt

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

De school (worden) morgen officieel geopend.

1. word
2. wordt

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

(vinden) jij dat worstenbroodje lekker?

1. vind
2. vindt

Verleden tijd

Voor je de spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd kunt bepalen, moet je eerst weten of je met een sterk of een zwak werkwoord te maken hebt. 

Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd:

loop - liep      zwem - zwom    doen - deed     blaas - blies 

*Dit zijn 'weetwoorden'

Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd:

werk - werkte     bellen - belde      brand - brandde     praat - praatte

Zwakke werkwoorden 

1. Bij zwakke werkwoorden schrijf je eerst de stam op;
2. Kijk dan naar de laatste letter van de stam;
3. Staat deze wel in 't exkofschip dan is het: stam + te(n);
4. Staat deze niet in 't exkofschip dan is het: stam + de(n);

Voorbeelden: 

dans } de -s staat wel in 't exkofschip, dus schrijf je dans + te(n) = danste(n)

bel } de -l staat niet in 't exkofschip, dus schrijf je bel + de(n) = belde(n)

Zwakke werkwoorden vervolg

Wanneer de stam al op een -t of -d eindigt, krijg je dus een dubbele -t of -d:

wacht } de -t staat wel in 't exkofschip, dus schrijf je wacht + te(n) = wachtte(n)

praat } de -t staat wel in 't exkofschip, dus schrijf je praat + te(n) = praatte(n)

meld } de -d staat niet in 't exkofschip, dus schrijf je meld + de(n) = meldde(n)

brand } de -d staat niet in 't exkofschip, dus schrijf je brand + de(n) = brandde(n)

! De -n zet je er alleen achter wanneer je met meervoud te maken hebt. 

Valse -s en -f

Je hebt werkwoorden waarbij de z in een s verandert en je hebt werkwoorden waarbij de v in een f verandert. In die gevallen heb je te maken met een valse s of een valse f. Je kijkt dan niet naar die valse letters, maar naar de letters in het hele werkwoord. De z en de v staan niet in 't exkofschip, dus bij deze woorden doe je de stam +te(n), voorbeelden:

reizen ⇒ stam = (ik) reis ⇒ dit is een valse s, dus + de(n) ⇒ reisde(n)

verhuizen ⇒ stam = (ik) verhuis ⇒ dit is een valse s, dus + de(n) ⇒ verhuisde(n)

beloven ⇒ stam = (ik) beloof ⇒ dit is een valse f, dus + de(n) ⇒ beloofde(n)

hoeven ⇒ stam = (ik) hoef ⇒ dit is een valse f, dus + de(n) ⇒ hoefde(n)

Wat voor werkwoord is:

klimmen

1. sterk
2. zwak

Wat voor werkwoord is:

gaan

1. sterk
2. zwak

Wat voor werkwoord is:

rennen

1. sterk
2. zwak

Wat voor werkwoord is:

fluiten

1. sterk
2. zwak

Wat voor werkwoord is:

tekenen

1. sterk
2. zwak

Wat voor werkwoord is:

ruiken

1. sterk
2. zwak

Wat voor werkwoord is:

lachen

1. sterk
2. zwak

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Yara (betalen) haar rekening netjes op tijd.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Morgen (melden) ik mij ziek.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Zoiets (gebeuren) mij niet.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - (branden) je eten niet aan?

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - De fysiotherapeut (behandelen) mij iedere week.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt -De kleuter (tekenen) een poppetje.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - Ik (worden) gelukkig op tijd gewaarschuwd.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - Suzanne en Mia (wachten) lang op de bus.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - De kat (krabben) krullen in het tapijt.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - Tamara (verhuizen) drie jaar geleden naar Hilversum.

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - Mijn vader (betalen) de bon in het restaurant.

Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste manier schrijven.

😒🙁😐🙂😃

Ik kan de persoonsvorm in de verleden tijd op de juiste manier schrijven.

😒🙁😐🙂😃