Ma 26-02-23 4.4

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

HA3D

Montag, 26. Februar 2024

die Planung

• Weektaakcontrole
• Herhalen grammatica voor de toets
• Aufgaben

Weektaak controle

Kapitel 4 Lektion 3 Aufgabe 1, 2, 3, 5, 10

Ab Seite 25

Wiederholen

Alle grammatica voor de toets

10 Fragen

Waar

Wanneer

Waarheen

Wohin

Wo

Wann

Wat is de betekenis van unter?

Wat is de betekenis van voor?

Wat is de betekenis van hinter?

Welk vraagwoord en welke naamval?

Sie geht in der Schule.

1. wo, 3e
2. wohin, 4e
3. wann, 3e

Welk vraagwoord en welke naamval?

Lisa kommt diesem Wochenende

1. wo, 3e
2. wohin, 4e
3. wann, 3e

Welk vraagwoord en welke naamval?

Ich fahre mit dem Fahrrad zur Schule

1. wo, 3e
2. wohin, 4e
3. wann, 3e

Der Kugelschreiber rollt hinter d... Bank (v).

1. die
2. dem
3. der
4. den

Die Vase steht auf ein... Tisch (m).

1. ein
2. einen
3. einem
4. einer

In dies... Sporthalle (v) trainiere ich jeden Mittwoche.

1. diesen
2. diese
3. diesem
4. dieser

 Aufgaben machen

opdrachten maken

• Was (wat)? 

Kapitel 4 Lektion 4 Aufgabe 1, 2, 3

Ab Seite 32

• Wie (hoe)? Online of boek
• Hilfe (hulp)? Buren, docent

• Zeit (tijd)? 10:30
• Fertig (klaar)? woordjes leren/oefenso

An die Arbeit!

der/ein schema

Stap 1: Is het een rust/toestand 3e nv (waar(wo) of wanneer (wann))

            of is het een beweging 4e nv(waarheen(wohin))

Stap 2: is het zelfstandig naamwoord achter datgene wat je moet invullen mannelijk/vrouwelijk/onzijdig/meervoud

Stap 3: moet je het der schema of het ein schema gebruiken?

Woorden der schema: der-, dies-, jed-, jen-, welch-, manch-, solch-, all-

Woorden ein schema: ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-