Leesvaardigheid Duits

Opbouw van een tekst
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Opbouw van een tekst

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Der Aufbau eines Textes
Titel
Einleitung
Absatz
Quelle
Bild

Slide 2 - Drag question

This item has no instructions

Signaalwoorden

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn signaalwoorden?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Signaalwoorden
  • Signaalwoorden geven verbanden weer: verbanden tussen zinnen of verbanden tussen alinea's. 
z.B. Wie verhält sich der 4. Absatz zum 2. Absatz?

  • Signaalwoorden geven ook informatie over de opbouw van een tekst
z.B. opsomming, conclusie, tegenstelling

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Opsomming
und - en
zudem - bovendien
außerdem - bovendien
dann - dan, vervolgens
(zu)erst - ten eerste 


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Franziska vindt het zielig voor dieren als ze moeten worden geslacht voor de vleesproductie. 
Welke drie andere redenen noemt ze in alinea 2 waarom mensen vegatariërer zouden moeten worden?
timer
2:00

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Welke drie andere redenen noemt ze in alinea 2 waarom mensen vegetariër zouden moeten worden?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Franziska vindt het zielig voor dieren als ze moeten worden geslacht voor de vleesproductie. 
Welke drie andere redenen noemt ze in alinea 2 waarom mensen vegatariërer zouden moeten worden?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Tegenstelling
doch - toch, echter
sondern - maar
statt - in plaats van 
trotzdem - toch, desondanks
aber - maar
obwohl - hoewel
trotz - ondanks
während - terwijl

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Alinea 2 bestaat uit twee delen. 
In het eerste deel wordt een positieve kijk op de baan van "Animateur" gegeven.
In het tweede deel wordt de nadelige kant van deze baan besproken. 
   Schrijf de eerste twee Duitse woorden op van deel 2. 
timer
1:30

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Alinea 2 bestaat uit twee delen.
In het eerste deel wordt een positieve kijk op de baan van "Animateur" gegeven.
In het tweede deel wordt de nadelige kant van deze baan besproken.
Schrijf de eerste twee Duitse woorden op van deel 2.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Alinea 2 bestaat uit twee delen. 
In het eerste deel wordt een positieve kijk op de baan van "Animateur" gegeven.
In het tweede deel wordt de nadelige kant vn deze baan besproken. 
   Schrijf de eerste twee Duitse woorden op van deel 2. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Reden / oorzaak 
denn = want
weil = omdat
schließlich = per slot van rekening
nämlich = namelijk
deswegen = daarom 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Waarom ontsloeg een bazin haar 21-jarige werknemer?
Volgens haar...
A bracht hij zijn ziekte herstel in gevaar.
B had hij leugens over haar op Facebook gezet.
C had hij zich ten onrechte ziek gemeld.
D zat hij te vaak op Facebook tijdens werktijd. 
timer
1:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Waarom ontsloeg een bazin haar 21-jarige werknemer?
Volgens haar...
A
bracht hij zijn ziekte herstel in gevaar.
B
had hij leugens over haar op Facebook gezet.
C
had hij zich ten onrechte ziek gemeld.
D
zat hij te vaak op Facebook tijdens werktijd.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Waarom ontsloeg een bazin haar 21-jarige werknemer?
Volgens haar...
A bracht hij zijn ziekte herstel in gevaar.
B had hij leugens over haar op Facebook gezet.
C had hij zich ten onrechte ziek gemeld.
D zat hij te vaak op Facebook tijdens werktijd. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Benadrukking
besonders = in het bijzonder, vooral
selbst = zelfs
sogar = zelfs
vor allem = in het bijzonder, vooral 

Slide 18 - Slide

Verder met M3A
Was findet Andrea so toll an ihrem Job? (Absatz 3) 
Dass sie...
A Kritik an Kollegen üben darf.
B sich oft mit neuen Sachen befassen kann.
C über regionale Ereignisse berichten darf. 
D unter hohem Zeitdruck leisten muss. 
timer
1:30

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Was findet Andrea so toll an ihrem Job? (Absatz 3)
Dass sie...
A
Kritik an Kollegen üben darf.
B
über regionale Ereignisse berichten darf.
C
sich oft mit neuen Sachen befassen kann.
D
unter hohem Zeitdruck leisten muss.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Was findet Andrea so toll an ihrem Job? (Absatz 3) 
Dass sie...
A Kritik an Kollegen üben darf.
B sich oft mit neuen Sachen befassen kann.
C über regionale Ereignisse berichten darf. 
D unter hohem Zeitdruck leisten muss. 

Slide 21 - Slide

Verder met V3A

Bevestiging
klar = vanzelfsprekend, natuurlijk
natürlich = vanzelfsprekend, natuurlijk
tatsächlich = inderdaad, zeker
wirklich = inderdaad, zeker 

Slide 22 - Slide

Verder met H3A en H3B

Was wird im 1. Absatz über den Meisterdieb deutlich?
A Er hat gestohlen um Eindruck zu machen. 
B Er hielt sein Wort. 
C Er war mehr ein Angeber als ein Dieb.
D Er wurde zum Stehlen gezwungen. 

timer
1:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Was wird im 1. Absatz über den Meisterdieb deutlich?
A
Er hat gestohlen um Eindruck zu machen.
B
Er hielt sein Wort.
C
Er war mehr ein Angeber als ein Dieb.
D
Er wurde zum Stehlen gezwungen.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Was wird im 1. Absatz über den Meisterdieb deutlich?
A Er hat gestohlen um Eindruck zu machen. 
B Er hielt sein Wort. 
C Er war mehr ein Angeber als ein Dieb.
D Er wurde zum Stehlen gezwungen. 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Conclusie
also = dus
deshalb = derhalve, daarom
daher = vandaar
damit = zodat 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Was beschreibt der 1. Absatz?
A Dass Leute frïher leichter soziale Kontakte knüpften als heute. 
B Was man früher unter Freundschaft verstand.
C Wie schwierig es früher war, Freundschaften zu pflegen. 
timer
1:00

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Was beschreibt der 1. Absatz?

A
Dass Leute frïher leichter soziale Kontakte knüpften als heute.
B
Was man früher unter Freundschaft verstand.
C
Wie schwierig es früher war, Freundschaften zu pflegen.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Was beschreibt der 1. Absatz?
A Dass Leute frïher leichter soziale Kontakte knüpften als heute. 
B Was man früher unter Freundschaft verstand.
C Wie schwierig es früher war, Freundschaften zu pflegen. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Opsomming
Tegenstelling
Reden / oorzaak
Benadrukking
Bevestiging
Conclusie
außerdem - bovendien
dann - dann
zuerst - ten eerste
trotz - ondanks
weil - omdat
denn- want
vor allem - vooral / in het bijzonder
klar - natuurlijk
deshalb - daarom

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Vragen over signaalwoorden

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Vragen over signaalwoorden
Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?
A aber
B denn
C oder
D und 
timer
1:00

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?
A
aber
B
denn
C
oder
D
und

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Vragen over signaalwoorden
Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?
A aber
B denn
C oder
D und 

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

also
damit
darum
auch
tatsächlich
sondern
Betekenissen van signaalwoorden
ook
maar
zodat
daarom
dus
inderdaad

Slide 35 - Drag question

This item has no instructions

Kurzer Text
Langer Text
Scantext
Lückentext

Slide 36 - Drag question

This item has no instructions