haben&sein - verleden tijd

haben & sein v.t.
Buch Seite 27 grünes Fach
und einloggen in diese lesson up
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

haben & sein v.t.
Buch Seite 27 grünes Fach
und einloggen in diese lesson up

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan de werkwoorden haben en sein in de verleden tijd vervoegen

Slide 2 - Slide

Agenda
1. Wiederholung haben & sein t.t. - Seite 26 Aufgabe 15
2. uitleg film en lesson up (haben & sein v.t.)
3. Seite 27 und 28, Aufgabe 17 und 18
4. Klaar? Slim Stampen K1 E Grammatik

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

verleden tijd: ich .....
A
hatte
B
hattest
C
hattet
D
hatten

Slide 5 - Quiz

Welke vorm voor de v.t. is correct?
A
Ich habet
B
Ich hatte
C
Ich hattest
D
Ich hättet

Slide 6 - Quiz

Welke vorm voor de v.t. is correct?
A
Ich wart
B
Ich warst
C
Ich war
D
Ich ben

Slide 7 - Quiz

Welke vorm voor de v.t. is correct?
A
sie wart
B
sie war
C
sie warst
D
sie waret

Slide 8 - Quiz

Er komt nu een sleepopdracht aan.

Slide 9 - Slide

Er war ein guter  Surfer.
Sie war eine gute Surferin

Slide 10 - Drag question

Welke vorm voor de v.t. is correct?
A
Du hattet
B
Du hatte
C
Du hattest
D
Du hatten

Slide 11 - Quiz

Welke vorm voor de v.t. is correct?
A
Hatten du
B
Hattest du
C
Hat du
D
Haben du

Slide 12 - Quiz

Welke vorm voor de v.t. is correct?
A
Waren du
B
Waret du
C
War du
D
Warst du

Slide 13 - Quiz

Combineren met een werkwoord:
Hij heeft met haar gesproken:
A
Er hat mit ihr gesprochen.
B
Er hast mit ihr gesprechen.
C
Er hast mit ihr gesprochen.
D
Er haben mit ihr gesprochen.

Slide 14 - Quiz

Combineren met 'zijn':
Zij is naar hem gegaan.
A
Sie bist zu ihm gegangen.
B
Sie bin zu ihm gegangen.
C
Sie sein zu ihm gegangen.
D
Sie ist zu ihm gegangen.

Slide 15 - Quiz

Vul zelf in: Hij was

Slide 16 - Open question

Vul zelf in: Zij had

Slide 17 - Open question

Vertaal zelf: Ze hadden

Slide 18 - Open question

Vul zelf in: Ze waren

Slide 19 - Open question

Nog even slepen 
Wat hoort waarbij?
Ich Du Er Sie Es hatte hattest hatte ....

Slide 20 - Slide

HATTE
HATTEST
HATTEN
HATTET
ICH
DU
WIR
IHR

Slide 21 - Drag question

En nog een keer slepen met:
ICH DU WIR IHR war warst waren wart

Slide 22 - Slide

WAR
WARST
WAREN
WART
ICH
DU
WIR
IHR

Slide 23 - Drag question

Welke stelling is op jou van toepassing?
A
Ik vind dit nog moeilijk (en heb nog uitleg nodig)
B
Ik begin het te snappen (kwestie van oefenen)
C
Ik snap en kan dit (bijna alles goed)
D
Ik kan het een ander uitleggen

Slide 24 - Quiz