Werkwoorden: haben en sein in de t.t. en v.t.

Kapitel 1
  • De rijtjes van haben en sein in de t.t.
  • De rijtjes van haben en sein in de v.t.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kapitel 1
  • De rijtjes van haben en sein in de t.t.
  • De rijtjes van haben en sein in de v.t.

Slide 1 - Slide

Inloggen!
  • Pak je laptop
  • Ga naar: https://lessonup.app/code  en voer de code in
  • Log in met je eigen naam
  • Pak je grammatica-kaart

Slide 2 - Slide

Sleep de vervoegingen naar het juiste persoonlijk vnw.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hat
haben
habe
hast
habt
haben

Slide 3 - Drag question

Sleep de vervoegingen naar het juiste persoonlijk vnw.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
ist
sind
bin
bist
seid
sind

Slide 4 - Drag question

Sleep de vervoegingen naar het juiste persoonlijk vnw.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hatten
hattet
hatte
hattest
hatten

Slide 5 - Drag question

Sleep de vervoegingen naar het juiste persoonlijk vnw.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
waren
war
warst
wart
waren
war

Slide 6 - Drag question

Vertaal: ik heb

Slide 7 - Open question

Vertaal: hij heeft

Slide 8 - Open question

Vertaal: wij hadden

Slide 9 - Open question

Vertaal: u had

Slide 10 - Open question

Vertaal: jij bent

Slide 11 - Open question

Vertaal: zij is

Slide 12 - Open question

Vertaal: jullie waren

Slide 13 - Open question

Vertaal: zij waren

Slide 14 - Open question

Vul in:
sein - Wo ________ du geblieben?
A
bin
B
ist
C
bist

Slide 15 - Quiz

Vul in:
sein - Ich ______ früher dort gewesen.
A
war
B
ware
C
warst

Slide 16 - Quiz

Vul in:
haben - Er______ einen Haustier.
A
habe
B
hat
C
habt

Slide 17 - Quiz

Vul in:
haben - Ihr______ ein kleines Haus.
A
hatte
B
hattet
C
hatten

Slide 18 - Quiz