This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Planning
Slide 2 - Slide
- Uitleg §6.1
- Bezig met opdrachten §6.1
Huiswerk donderdag 15 juni
Lezen §6.1 helemaal
Maken + nakijken §6.1 1 t/m vraag 24
Tip:
Maak begrippenlijst in eigen woorden na het huiswerk maken.
Slide 3 - Slide
Lezen blz 122 - 123
timer
3:00
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Botsende deeltjes model
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
NaSk2 | TL3 | Reactiesnelheid
Reactiesnelheid
Laag
Hoog
Kort
Lang
Reactiesnelheid
Reactietijd
Slide 9 - Slide
Wat kun je zeggen over de reactietijd en reactiesnelheid van de reactie in de afbeelding hiernaast. Je ziet dat een ijzeren paal aan het roesten is.
A
Reactiesnelheid = hoog
Reactietijd = kort
B
Reactiesnelheid = laag
Reactietijd = kort
C
Reactiesnelheid = laag
Reactietijd = lang
D
Reactiesnelheid = hoog
Reactietijd = lang
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Bij een experiment wordt waterstofchloride gemaakt. H2 reageert met Cl2 tot HCL, ook wordt er nikkel aan toegevoegd. De reactievergelijking is als volgt:
H2 (g) + Cl2 (g) --> 2 HCl (aq)
Is hier een katalysator gebruikt?
A
Ja, waterstof
B
Ja, Nikkel
C
Ja, chloor
D
Nee
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
lagere temperatuur
hogere temperatuur -> de deeltjes bewegen sneller-> botsen vaker-> meer effectieve botsingen per seconde
Slide 15 - Slide
fijnere verdelingsgraad
-> groter oppervlakte
Slide 16 - Slide
Welke afbeelding heeft een grotere verdelingsgraad?
A
B
Slide 17 - Quiz
Waarom zorgt een hogere temperatuur voor een snellere reactietijd?
A
Meer moleculen
B
Moleculen bewegen sneller
C
Moleculen bewegen langzamer
D
Minder moleculen
Slide 18 - Quiz
Leg in eigen woorden uit waarom een grotere verdelingsgraad zorgt voor een snellere reactie.
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
Concentratie (hoeveelheid deeltjes)
Slide 21 - Slide
Henk zegt dat een hogere concentratie zorgt voor een korte reactietijd.
Marieke zegt dat een hogere concentratie zorgt voor hogere reactiesnelheid.
Wie heeft er gelijk?
A
Henk heeft gelijk
B
Marieke heeft gelijk
C
Henk en Marieke hebben beiden gelijk
D
Henk en Marieke hebben beiden ongelijk
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Slide
Leg uit op welke 2 manieren je de druk kunt verhogen?
Slide 24 - Open question
In de afbeelding hiernaast zie je een snelkookpan, aardappelen zijn hierin eerder gaar, hoe komt dit?
A
De reactie is sneller door een hogere temperatuur.
B
De reactie is sneller door een betere verdelingsgraad
C
De reactie is sneller door een hogere concentratie
D
De reactie is sneller door een hogere druk
Slide 25 - Quiz
Waar is de reactiesnelheid het hoogst?
Waar is de reactiesnelheid het laagst?
Slide 26 - Drag question
Samengevat (1)
Reactiesnelheid = snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen en reactieproducten ontstaan.
Reactietijd = tijd hoe lang de reactie duurt. Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korte de reactietijd