WOORDENSCHAT VRIJE TIJD D

Woorden
Thema 12: Vrije tijd
1 / 15
next
Slide 1: Slide
ISKVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woorden
Thema 12: Vrije tijd

Slide 1 - Slide

bijna
  • nog niet 
  • niet helemaal
  • zin: Ik ben bijna klaar met deze opdracht.
  • zin: Hij was bijna te laat. 

Slide 2 - Slide

bellen
  • contact hebben met iemand door de telefoon 
  • werkwoord
  • ik bel - wij bellen
  • zin: Ik bel met mijn broer want hij woont in een andere stad.

Slide 3 - Slide

de cake
  • soort taart
  • in de oven gebakken
  • de cake - de cakes
  • zin: Als ik jarig ben bak ik een lekkere cake

Slide 4 - Slide

daarmee
  • je gebruikt een ding
  • met een ding iets doen
  • zin: Ik heb een fiets. Daarmee fiets ik naar school.
  • zin: Ik heb een pen. Daarmee schrijf ik woorden.

Slide 5 - Slide

dansen
  • bewegen op muziek
  • werkwoord
  • ik dans - wij dansen
  • zin: Ik ga altijd dansen als ik muziek hoor.
  • zin: Op een feest danst hij altijd de hele avond. 

Slide 6 - Slide

doen
  • in actie
  • in beweging komen
  • werkwoord
  • ik doe - wij doen
  • zin: Ik doe een boek in mijn tas.
  • zin: Zij doet heel aardig. 

Slide 7 - Slide

Ik bel met mijn broer want hij woont in een andere stad.
Ik ben bijna klaar met deze opdracht.
Hij was bijna te laat.
Als ik jarig ben, bak ik een lekkere cake.
Ik heb een fiets. Daarmee fiets ik naar school.
Ik heb een pen. Daarmee schrijf ik woorden.
Ik ga altijd dansen als ik muziek hoor.
Op een feest danst hij altijd de hele avond.
Ik doe een boek in mijn tas.
Zij doet heel aardig.

Slide 8 - Slide

Ik kom een klein beetje te laat op school.
Ik ben er ............... !
2
A
afspreken
B
beina
C
bijna
D
niet

Slide 9 - Quiz

2
timer
1:30
Dansen .....

Slide 10 - Mind map

Wat is goed?
2
A
Jij gooit de bal naar mij.
B
Hij gooit de bal naar mijn.
C
Hij gooi de bal naar mij.
D
Jij gooi de bal naar mij.

Slide 11 - Quiz

Goed of fout?
A - Ik doet het goed.
B - Ik wil het goed doen.
2
A
A - fout B - fout
B
A - fout B - goed
C
A - goed B - fout
D
A - goed B - goed

Slide 12 - Quiz

Maak een goede zin.
Gebruik: cake en ik
2
timer
1:30

Slide 13 - Open question

Wat is goed?
2
A
Ik heb een pen. Daarmee kan ik schrijven.
B
Ik heb een bal. Daarmee kan ik doen.
C
Hij hebt een mobiel. Daarmee kan hij bellen.
D
Ik loop. Daarmee kan ik snel.

Slide 14 - Quiz

Goed of fout?
A - Hij belt zijn vrienden.
B - Jij bel jouw vrienden.
2
A
A - fout B - fout
B
A - goed B - fout
C
A - fout B - goed
D
A - goed B - goed

Slide 15 - Quiz