Hoofdstuk 2 deel 2 (sterke werkwoorden)

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2

Thema 7 

Hoofdstuk 2

Deel 2

Zet de werkwoorden in de verleden tijd

Ik geef
ik ____

jij geeft
jij ____

u geeft
u ____

Wij geven
wij ____

jullie geven
jullie ____

zij geven
zij ______

Goed zo!

Nu nog een keer maar dan met het werkwoord:

Vallen

Ik val
Ik ____

jij valt
jij ____

u valt
u____

Hij/ zij valt
Hij/ zij ____

wij vallen
wij _____

Jullie vallen
Jullie ____

Zij vallen
zij ______

vervoeg de sterke werkwoorden in de verleden tijd. 

Haar administratie (blijken) _____ één grote warboel te zijn.

De jongen (bedriegen) _____ de verkoper door met vals geld te betalen

Het muntgeld (blinken) ____ in de zon.

Mijn neefje (nemen) ____ het garantiebewijs mee.

Wij (zullen) _____ de schuld gisteren afbetaald hebben.

Het inkomen (worden) ___ op mijn bankrekening gestort

Ik (verliezen) ____ mijn portemonnee in het park.

Mijn vriendin (vragen) ____ om een verzekeringsadviseur.

De dames (kopen) ____ allemaal een dure auto.

Op de bankrekening (staan) ____ meer dan 2000 euro.