Vul voor elke spreker de juiste toonhoogte, volume, tempo en intonatie in op je werkblad.
Spreker 1: Thomas Acda (met blond haar)
Spreker 2: Paul de Munnik (met donker haar)
Portfolio-opdracht
Slide 23 - Slide
1.13 Spreken
Slide 24 - Slide
Let op leestekens als je spreekt.
Maak aantekeningen!
Slide 25 - Slide
Spreek de zinnen uit.
Lees de zinnen in tweetallen hardop voor. Let daarbij goed op de leestekens.
Ik luister graag naar rockmuziek.
Naar welke muziek luister jij graag?
Als Senna naar de radio luistert, moet ze altijd denken aan haar zusje.
Pas op! Een wesp!
Slide 26 - Slide
Spreek de zinnen uit.
Spreek de zinnen tussen aanhalingstekens goed uit. Gebruik de toonhoogte die achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens.
‘Hallo?’ (een lage mannenstem)
‘Met wie spreek ik?’ (een hoge vrouwenstem)
‘Je weet best wie ik ben! Jij hebt mijn telefoon gestolen!’ (je eigen stem)
Slide 27 - Slide
Spreek de zinnen uit.
Spreek de zinnen goed uit. Gebruik het volume of het tempo dat achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens.
‘Wacht daar! Ik kom teruggereden.’ (volume: hard)
‘Ik ben bij café De blauwe gier. Daar kunnen we praten, niet bij de bus.’ (volume: zacht)
Hij dook de bus in en schoof zo zacht hij kon de zijdeur dicht. (tempo: snel)
Slide 28 - Slide
Spreek de zinnen uit.
Spreek de zinnen goed uit. Gebruik het volume of het tempo dat achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens.
Alles wat hij zag, was een oude, bruine bank met autogordels. (tempo: langzaam)
Haar blik was nu nog naar de straat gericht, maar ze kon elk moment opkijken en dan zou ze hem onmiddellijk zien staan. (volume: zacht, tempo: langzaam)
‘Met mij. Het huis is leeg. Dat weet ik heel zeker. We kunnen nu onze slag slaan!’ (volume: hard, tempo: snel)
Slide 29 - Slide
Spreek de zinnen uit.
Spreek de zinnen goed uit. Pas je stem aan aan de intonatie die achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens. Oefen een paar keer tot de intonatie juist is.
‘Haha, wat een goede grap!’ (vrolijk)
‘Haha, wat een goede grap.’ (geïrriteerd)
‘Koen zou om elf uur thuis zijn. Het is nu halftwaalf en hij is er nog steeds niet!’ (ongerust)
‘Koen zou om elf uur thuis zijn. Het is nu halftwaalf en hij is er nog steeds niet!’ (boos)
Slide 30 - Slide
Opdracht
Kondig als radio-dj in dertig seconden je favoriete nummer aan.