BK1 Blok 1: Spreken, kijken en luisteren

Spreken, kijken en luisteren
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Spreken, kijken en luisteren

Slide 1 - Slide

Na deze les:

--> ken je het verschil tussen een monoloog, dialoog en een groepsgesprek;
--> kun je een tekst goed voorlezen door de leestekens die er staan;
--> weet je hoe je je stem op de goede manier moet gebruiken als je spreekt.

Slide 2 - Slide

1.12 Kijken en luisteren

Slide 3 - Slide

Soorten gesprekken

Gesprekken kun je verdelen in drie verschillende soorten: de monoloog, dialoog en het groepsgesprek. 

  • Bij een monoloog spreekt één iemand. Die persoon houdt bijvoorbeeld een spreekbeurt of vertelt een verhaal. 
  • Bij een dialoog praten twee mensen met elkaar. 
  • Als er drie of meer mensen met elkaar praten, dan is dat een groepsgesprek
Maak aantekeningen!

Slide 4 - Slide

Opdracht 56

Slide 5 - Slide

Sanne, Ahmet, Yacinta en Michiel praten over de vakantie.
A
Monoloog
B
Dialoog
C
Groepsgesprek

Slide 6 - Quiz

Tatum houdt een spreekbeurt over mode.
A
Monoloog
B
Dialoog
C
Groepsgesprek

Slide 7 - Quiz

Emre interviewt de muziekdocent voor de schoolkrant.
A
Monoloog
B
Dialoog
C
Groepsgesprek

Slide 8 - Quiz

Tijdens het schrijversbezoek vertelt Anna Woltz over zichzelf.
A
Monoloog
B
Dialoog
C
Groepsgesprek

Slide 9 - Quiz

In de kantine zijn 15 leerlingen met elkaar in gesprek over wat zij van de posters in de gangen vinden.
A
Monoloog
B
Dialoog
C
Groepsgesprek

Slide 10 - Quiz

Na schooltijd praten Walid en Kostas over het voetbaltoernooi.
A
Monoloog
B
Dialoog
C
Groepsgesprek

Slide 11 - Quiz

Begrijpen jullie het?
Verder met opdracht 57. 

Slide 12 - Slide

Naar welke gesprekken heb je vandaag geluisterd?

Wie sprak met wie?

Slide 13 - Open question

Waar kun je op letten als je naar iemands stem luistert?

Slide 14 - Mind map

Waar kun je op letten als je naar iemands stem luistert?



  • Intonatie ---> Hoe iemand zich voelt: emotie
  • Volume ---> Hoe hard of zacht iemand praat
  • Toonhoogte ---> hoe hoog of laag iemands stem is
  • Tempo ---> hoe snel of langzaam iemand praat



Maak aantekeningen!

Slide 15 - Slide

Oefenen (opdracht 58)
Kijk eerst naar het fragment van de goochelaar.
Beantwoord daarna de vragen. 


Slide 16 - Slide

Hoe is het volume van de goochelaar?
A
Hard
B
Normaal
C
Zacht

Slide 17 - Quiz

Hoe is de intonatie van de goochelaar?
A
Vrolijk
B
Rustig
C
Angstig

Slide 18 - Quiz

Oefenen
Kijk eerst naar het fragment van de DJ.
Beantwoord daarna de vragen. 


Slide 19 - Slide

Hoe is de intonatie van de DJ?
A
Geïrriteerd
B
Verdrietig
C
Enthousiast

Slide 20 - Quiz

Hoe is het tempo van de DJ?
A
Langzaam
B
Normaal
C
Snel

Slide 21 - Quiz

Hoe is de toonhoogte van de DJ
A
Hoog
B
Normaal
C
Laag

Slide 22 - Quiz

Opdracht 59
Bekijk het fragment.

Vul voor elke spreker de juiste toonhoogte, volume, tempo en intonatie in op je werkblad.

Spreker 1: Thomas Acda (met blond haar)
Spreker 2: Paul de Munnik (met donker haar)
Portfolio-opdracht

Slide 23 - Slide

1.13 Spreken

Slide 24 - Slide

Let op leestekens als je spreekt.

Maak aantekeningen!

Slide 25 - Slide

Spreek de zinnen uit.
Lees de zinnen in tweetallen hardop voor. Let daarbij goed op de leestekens.

  1. Ik luister graag naar rockmuziek.
  2. Naar welke muziek luister jij graag? 
  3. Als Senna naar de radio luistert, moet ze altijd denken aan haar zusje. 
  4. Pas op! Een wesp!

Slide 26 - Slide

Spreek de zinnen uit.


Spreek de zinnen tussen aanhalingstekens goed uit. Gebruik de toonhoogte die achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens.

  1. ‘Hallo?’ (een lage mannenstem) 
  2. ‘Met wie spreek ik?’ (een hoge vrouwenstem) 
  3. ‘Je weet best wie ik ben! Jij hebt mijn telefoon gestolen!’ (je eigen stem)

Slide 27 - Slide

Spreek de zinnen uit.


Spreek de zinnen goed uit. Gebruik het volume of het tempo dat achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens.

  1. ‘Wacht daar! Ik kom teruggereden.’ (volume: hard)
  2. ‘Ik ben bij café De blauwe gier. Daar kunnen we praten, niet bij de bus.’ (volume: zacht) 
  3. Hij dook de bus in en schoof zo zacht hij kon de zijdeur dicht. (tempo: snel)

Slide 28 - Slide

Spreek de zinnen uit.


Spreek de zinnen goed uit. Gebruik het volume of het tempo dat achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens.

  1. Alles wat hij zag, was een oude, bruine bank met autogordels. (tempo: langzaam) 
  2. Haar blik was nu nog naar de straat gericht, maar ze kon elk moment opkijken en dan zou ze hem onmiddellijk zien staan. (volume: zacht, tempo: langzaam) 
  3. ‘Met mij. Het huis is leeg. Dat weet ik heel zeker. We kunnen nu onze slag slaan!’ (volume: hard, tempo: snel)

Slide 29 - Slide

Spreek de zinnen uit.


Spreek de zinnen goed uit. Pas je stem aan aan de intonatie die achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens. Oefen een paar keer tot de intonatie juist is.

  1. ‘Haha, wat een goede grap!’ (vrolijk) 
  2. ‘Haha, wat een goede grap.’ (geïrriteerd) 
  3. ‘Koen zou om elf uur thuis zijn. Het is nu halftwaalf en hij is er nog steeds niet!’ (ongerust) 
  4. ‘Koen zou om elf uur thuis zijn. Het is nu halftwaalf en hij is er nog steeds niet!’ (boos)

Slide 30 - Slide

Opdracht
Kondig als radio-dj in dertig seconden je favoriete nummer aan.

Opdracht in de classroom!

Portfolio-opdracht

Slide 31 - Slide