69.1-3
Spreek de zinnen goed uit.
Gebruik de toonhoogte, het volume en het tempo dat achter de zin staat. Kijk goed naar de leestekens.
‘Ik ben bij café De blauwe gier. Daar kunnen we praten, niet bij de bus.’
(toonhoogte: hoog, volume: zacht, tempo: langzaam)
‘Wacht daar! Ik kom teruggereden.’
(toonhoogte: laag, volume: hard, tempo: snel)