Start argumenteren

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom!
Pak alvast: Nieuw Nederlands

Slide 2 - Slide

Deze les
Start argumenteren


Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van de les
... kan je onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten;
... ken je het verschil tussen expliciete en impliciete standpunten;
... kan je standpunten en argumenten herkennen.

Slide 4 - Slide

Even opfrissen
  • Wat is een standpunt?
  • Wat is een argument?
  • 'De maximumsnelheid van auto's moet niet hoger zijn dan 100 km/uur. Dat is veel beter voor het milieu.'

Slide 5 - Slide

Standpunt
  • Een standpunt is een mening over iets
  1. Ik vind het (g)een goed idee dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.
  • Soms signaalwoorden: ik vind, volgens mij, dus, daarom 

Slide 6 - Slide

Argument
  • Reden voor wat je vindt 
  • Verdedigen eigen standpunt of aanvallen standpunt van een ander
  • Vaak signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers of dubbele punt
  • 'Laptops in de klas moeten verboden worden, omdat ze leiden tot concentratieverlies.'
  • 'Daar ben ik het niet mee eens, omdat ze juist ook heel behulpzaam kunnen zijn bij sommige opdrachten.'

Slide 7 - Slide

Argumenteren
  • Vertellen wat je vindt en waarom
  • Gesprek of presentatie, maar ook schriftelijk
  • TW1: toets argumenteren. Theorie + kennis toepassen op een tekst (= stukje leesvaardigheid)
  • Argumenteren H2: soorten argumenten, tegenargumenten en weerlegging, argumentatiestructuren -en schema's.

Slide 8 - Slide

Verschillende argumenten
'Omdat Nederland behoort tot de twintig meest welvarendste landen van de wereld, zouden we in ons land meer vluchtelingen moeten toelaten.'

'We moeten meer vluchtelingen toelaten. Het is immers onze morele plicht om medemensen te helpen.'

Slide 9 - Slide

Feitelijk en waarderend
  • Feitelijk = objectief 
    Te controleren, waar of onwaar
  • Waarderend = subjectief 
    Wenselijk, gepast, goed of slecht, etc., dus waardeoordeel
  • Waarderend argument moet je vaak verder ondersteunen.

Slide 10 - Slide

Feitelijk of waarderend?
  • 'Ik vind een telefoon onmisbaar, want zonder telefoon zou ik echt ongelukkig zijn.'
  • 'Amsterdam is een goede stad voor een ckv-excursie, omdat de stad veel verschillende musea heeft.'

Slide 11 - Slide

Expliciet en impliciet
'Is het echt nodig om zoveel foto's van jouw vakantie te posten?'

Slide 12 - Slide

Tegenargument/ weerlegging
  • 'Er moet minder getoetst worden, want het aantal toetsen loopt de spuigaten uit.'
  • Ingaan op het standpunt: 'Daar staat tegenover dat toetsen wel nuttig zijn; ze geven immers inzicht in de vaardigheden van de leerlingen.' (tegenargument)
  • Ingaan op het argument: 'Twee toetsen per week is toch niet veel? Je hebt dan wekelijks drie lesdagen zonder een toets.' (weerlegging)

Slide 13 - Slide

Aan de slag
  • Maak opdracht 1 en 2, blz. 61
  • +- 10 minuten
  • Samen of alleen
  • We bespreken het de volgende les (niet klaar = huiswerk) 
  • Daarna klassikale opdracht

Slide 14 - Slide

Eens of oneens?
  • We behandelen een paar standpunten
  • Eens: bij het raam staan. Oneens: bij de deur staan. Twijfel: in het midden.
  • Bedenk met welk argument je jouw standpunt kan onderbouwen
  • Als iedereen staat, gaat de bel en krijgt iemand het woord om standpunt te onderbouwen

Slide 15 - Slide

Eens of oneens?
Eens: bij het raam. Oneens: bij de deur. Twijfel: in het midden.
  1. Leerlingen die gemiddeld een 7,5 staan, moeten vrijgesteld worden van lessen.
  2. Alleen mensen met een IQ hoger dan 85 mogen stemmen.
  3. De media mogen pas verhalen over seksueel misbruik publiceren als de daders veroordeeld zijn.

Slide 16 - Slide

Vooruitblik
  • Volgende les: verder met argumenteren en leesboek mee
  • Huiswerk: opdracht 1 en 2 H2 Argumenteren §1
  • Donderdag 3 oktober: boek 1 uit + boekopdracht in de les
  • TW1: NN H2 Argumenteren

Slide 17 - Slide