Examentraining HV don't leave the gaps open

Examen
Training
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 26 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Examen
Training

Slide 1 - Slide

Open vragen
• Waarom…?
- Dit vraagt naar een oorzaak. Hierbij ga je op zoek naar signaalwoorden die een oorzaak aangeven (dankzij, vanwege, met als gevolg etc.)
• Twee of meer (oorzaken/redenen/voorbeelden/…)
- Dit vraagt naar een opsomming. Zoek naar signaalwoorden die een opsomming aangeven (vervolgens, en, ook) of naar telwoorden (als eerste, als laatst, ten tweede etc.).
• Juist of onjuist/wel of niet waar:
- Zoek het antwoord zo letterlijk mogelijk op in de tekst. Het juiste antwoord zit vaak in een detail, het woord staat bijvoorbeeld wel in de tekst, maar met een ontkenning.
- Kan je een antwoord niet vinden in de tekst? Dan is het antwoord altijd onjuist. Ook worden zaken geïmpliceerd in de tekst, maar niet nadrukkelijk gezegd. Ook dan is het antwoord onjuist.
- Staat er onjuist/juist? Beantwoord alleen met onjuist/juist. Staat er goed/fout? Beantwoord alleen met goed/fout.  Haal je deze twee door elkaar, dan wordt de vraag fout gerekend. Zonde!

Slide 2 - Slide

• Combinaties maken:
- Zorg dat je alle antwoorden goed begrijpt. Lees ook hierbij eerst de tekst goed en vul daarna het antwoord in.
• Eigen antwoord:
- Probeer woorden zo letterlijk mogelijk in het Nederlands te vertalen. Blijf ook zo dicht mogelijk bij de tekst.
- Beantwoord de vraag alleen in de doeltaal als dit ook wordt gevraagd! Anders altijd in het Nederlands.
- Let hierbij ook op de puntenverdeling. Krijg je drie punten voor een vraag? Geef dan ook drie antwoorden. Geef dus een zo volledig mogelijk antwoord.
• Citeren:
- Lees de vraag goed, waar zijn ze naar op zoek? Probeer de zin te zoeken die de vraag het best beantwoord. Let ook op signaalwoorden en woorden die overeenkomen met de vraag. Zet de regelnummers van de zin achter je antwoord.
- Let ook goed op of je een woord, een deel van een zin of een hele zin moet citeren!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Benoem de eerste twee woorden

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Gatenvragen
Volg voor gatenvragen aan het begin van de zin het volgende stappenplan:

- Bekijk de antwoorden. Gaat het om signaalwoorden? Schrijf dan achter elk antwoord wat voor verband dit signaalwoord aangeeft (tegenstelling/opsomming/vergelijking… etc). Zoek dus naar een relatie met de voorafgaande zin(nen).
- Lees de alinea/zin voorafgaand aan de zin met het gat. Waar gaat het hier over? Is dit iets positiefs/negatiefs? Schrijf dit op.
- Lees de alinea met het gat erin. Het is belangrijk dat je de hele alinea leest zodat je goed weet wat er gezegd wordt. Waar gaat het stukje over? Vergelijk dit met je antwoord op stap 1. Is het bijvoorbeeld een uitbreiding van wat er in het vorige stuk verteld werd, een tegenstelling of een vergelijking? Als je dit weet kun je het signaalwoord kiezen dat bij dit verband past.

Slide 13 - Slide

• Volg voor gatenvragen op andere plaatsen in de zin het volgende stappenplan:

- Bekijk de antwoorden. Schrijf achter elk antwoord of dit een positief of negatief antwoord is (indien van toepassing).
- Lees de tekst t/m de eerste zin na het gat. Soms kun je nu al een of meerdere antwoorden wegstrepen.
- Let op de signaalwoorden. Hierdoor kan de tekst net een andere richting inslaan.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide