H5 Formuleren 7 Zinsbouw

H5 Formuleren
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

H5 Formuleren

Slide 1 - Slide

H5 Formuleren 7 Zinsbouw
Leerdoelen:
• Je leert zinnen aantrekkelijk formuleren.


Slide 2 - Slide

Zinsbouw
Om ervoor te zorgen dat de tekst die je schrijft aantrekkelijk en begrijpelijk wordt, let je niet alleen op je woordkeus, maar ook op je zinsbouw. Hier volgen vier aandachtspunten.

Slide 3 - Slide

Varieer in zinsopbouw
Zinnen bevatten een onderwerp (O), persoonsvorm (P) en andere zinsdelen (A), bijvoorbeeld een lijdend voorwerp, een meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 4 - Slide

Varieer in zinsopbouw
Varieer in zinsopbouw en maak gebruik van zinnen die opgebouwd zijn volgens (inversie toepassen):
• OPA, bijvoorbeeld: Ik wandel zelden op straat.
• APO, bijvoorbeeld: Gisteren verhuisde hij naar een verbouwde boerderij.
• POA, bijvoorbeeld: Vang jij wilde eenden met een net?
• PA, bijvoorbeeld: Draai de schroef stevig in de muur.

Slide 5 - Slide

Varieer in zinslengte
Een tekst met alleen korte zinnen ervaar je snel als simpel; een tekst met alleen lange zinnen is lastig te lezen. Toch zijn lange zinnen met een goede structuur voor veel lezers wel te begrijpen. Houd bij het bepalen van de zinslengte rekening met het leesniveau van je publiek en maak je tekst aantrekkelijker door korte en lange zinnen af te wisselen.

Slide 6 - Slide

Zet woorden en zinsdelen die bij elkaar horen, zo dicht mogelijk bij elkaar.
Een tekst is moeilijk leesbaar als woorden of zinsdelen die bij elkaar horen, ver uit elkaar staan.
Help de lezer en plaats bij elkaar wat bij elkaar hoort:

Slide 7 - Slide

Zet woorden en zinsdelen die bij elkaar horen, zo dicht mogelijk bij elkaar.
• Zet het lidwoord, het aanwijzend voornaamwoord of het bezittelijk voornaamwoord bij het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Niet: Het jongste nog niet aan het volk getoonde prinsje barstte in huilen uit.
Maar: Het jongste prinsje was nog niet eerder aan het volk getoond. Het arme kind barstte in huilen uit.


Slide 8 - Slide

Zet woorden en zinsdelen die bij elkaar horen, zo dicht mogelijk bij elkaar.
• Zet het onderwerp zo dicht mogelijk bij de persoonsvorm.
Niet: Zojuist bleek dat de werknemer (ow) zonder een woord aan zijn ontslag vuil te maken vertrokken is (pv).
Maar: Zojuist bleek dat de werknemer (ow) is (pv) vertrokken zonder een woord aan zijn ontslag vuil te maken.



Slide 9 - Slide

Zet woorden en zinsdelen die bij elkaar horen, zo dicht mogelijk bij elkaar.
• Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde.
Niet: Ik ben (pv) nog nooit eerder zo van een enge film geschrokken.
Maar: Ik ben (pv) zo geschrokken van een enge film. Dat overkwam me nog nooit eerder.




Slide 10 - Slide

Gebruik geen naamwoordstijl
Sommige schrijvers maken veel gebruik van zelfstandige naamwoorden die zijn afgeleid van een werkwoord, zoals het vinden van een huis, het sturen van een mail, het analyseren van duizenden data. Dit heet de naamwoordstijl. Naamwoordstijl maakt je tekst saaier en afstandelijker, doordat die stijl de actie uit je tekst haalt.


Slide 11 - Slide

Gebruik geen naamwoordstijl
Schrijf dus niet: Het vinden van een huis is tegenwoordig niet eenvoudig voor jongeren.
Maar: Voor jongeren is het tegenwoordig niet eenvoudig om een huis te vinden.

Slide 12 - Slide

Maken in het digitaal lesboek
Opdracht 1 t/m 6
H5 Par. 7
(Als de computer eerder stopt is dat ook goed. Dit is niveauafhankelijk)

Slide 13 - Slide