1. Varieer in zinsopbouw.
2. Varieer in zinslengte.
3. Zet woorden en zinsdelen die bij elkaar horen zo dicht mogelijk bij elkaar (vermijd tang-constructies)
4. Gebruik zoveel mogelijk actieve zinnen.
5. Gebruik geen naamwoordstijl
6. Zorg voor duidelijke verbanden tussen zinnen door middel van voegwoorden, verwijswoorden en signaalwoorden.