les 1 - 11 september 2024

les 1 - 11 september 2024
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

les 1 - 11 september 2024

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Aujourd'hui c'est mercredi 11 septembre
Au programme:

- faire connaissance
- révision 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Présence
tout le monde est présent?

Slide 5 - Slide

tu réponds
présent
présente

Slide 6 - Slide

 belangrijk
1 Op tijd
2 Spullen bij je (boek - schrift - laptop)
3 Telefoon weg (thuis of in je kluis)
4 Huiswerk doen & leren
5 Luisteren
6 Meedoen

Slide 7 - Slide

Ga naar lessonup.app

vul het volgende koppelcode:

txpkv

Slide 8 - Slide

être
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 9 - Drag question

être
Je suis
Tu es
Il est
Nous sommes
Vous êtes
Ils sont
jij bent
Jullie zijn
hij is
ik ben
zij zijn
wij zijn

Slide 10 - Drag question

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 11 - Drag question

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'avoir' 
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft / we hebben
wij hebben
u heeft, jullie hebben
zij hebben

Slide 12 - Drag question

Herhaling Passé composé


J'ai été en France et je suis restée aux Pays-bas. Et toi?

Slide 13 - Slide

Herhaling : Présent, Passé composé 
- Présent : Heden ( ik zing)
- Passé composé: Voltooid tegenwoordige tijd ( ik heb gezongen)

- Présent: Je chante
- Passé composé: J'ai chanté

Slide 14 - Slide

Passé composé
Iets dat in het verleden is afgerond = voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gegeten = j'ai mangé
ik ben gegaan = je suis allé

Slide 15 - Slide

Hoe maak je een Passé composé?

A
avoir + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir

Slide 16 - Quiz

Welke zin staat in de voltooide tijd?
A
ik heb gespeeld
B
ik speelde
C
ik zal spelen
D
ik speelde

Slide 17 - Quiz

Tu (écouter)
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 18 - Quiz

ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 19 - Quiz

Wij hebben gewoond
A
vous avez habité
B
nous sommes habité
C
nous avons habité
D
nous habitons

Slide 20 - Quiz

Hoe maak je de passé composé?
avoir + voltooid deelwoord (é)
avoir / être + voltooid deelw. (NL: hebben/zijn + vld deelw.)
voltooid deelwoord:
ww op -ir = i (choisir) = choisi (gekozen)
ww op -er = é (regarder) = regardé (gekeken)
ww op -re = u (vendre ) = vendu (verkocht)
wanneer avoir of être?

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Hoe maak je de passé composé?
A
avoir + voltooid deelw.
B
être + voltooid deelw.
C
avoir of être + voltooid deelw.
D
avoir en être + voltooid deelw.

Slide 23 - Quiz

Ik ben gegaan
A
je suis allé
B
j'ai allé
C
je vais allé
D
je fais allé

Slide 24 - Quiz

wij hebben gegeten
A
nous avons mangé
B
on a mangé
C
nous sommes mangé
D
on est mangé

Slide 25 - Quiz

wij zijn geweest
A
Nous sommes été
B
Nous avons été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 26 - Quiz

Vergeet de uitzonderingen niet!
être = j'ai été (ik ben geweest)
faire = j'ai fait ( ik heb gedaan/gemaakt)
avoir = j'ai eu (ik heb gehad)

Slide 27 - Slide

nous (regarder) = kijken
A
nous avons regardé
B
nous sommes regardé

Slide 28 - Quiz

ils (commencer) = beginnen
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé

Slide 29 - Quiz

elles (retourner) = terugkomen
A
elles ont retourné
B
elles sont retournées

Slide 30 - Quiz

au travail-
les devoirs

On y va
apprendre: avoir, être et le passé composé
faire: stencil et écris sur tes vacances (rendre dans Teams)







Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide