Spelling en Formuleren

Algemene spelling 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Algemene spelling 

Slide 1 - Slide

A: Hoofdletters 
1. Eerste deel van een zin
2. Namen (personen, bedrijven, merken, etc...
3. Aardrijkskundige namen
4. Namen van feestdagen
5. Historische gebeurtenissen
6. Titels (boeken, films, series, etc...
7. Afkortingen 

Slide 2 - Slide

Welk woord is fout?
A
Nieuwjaarsavond
B
Kerstmis
C
CAO
D
havo

Slide 3 - Quiz

Wanneer komt er een -(e)n-?
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden.
Boekenbon
Paardenstal
Tomatensoep

Slide 4 - Slide

Wanneer geen extra -n? 1/2
- Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft --> Gerstebier
- Als het eerste deel van de samenstelling ook een meervoud op -s heeft --> Groentewinkel
- Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar één van is --> Maneschijn

Slide 5 - Slide

Wanneer geen extra -n? 2/2
- Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is --> Armelui
- Het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord versterkt -->  Beresterk

Slide 6 - Slide

Welke samenstelling is goed?
A
berensterk
B
vmboschool
C
auto-ongeluk
D
zonnenschijn

Slide 7 - Quiz

leg uit waarom je huilebalk schrijft en niet huilenbalk

Slide 8 - Open question

Want...
beresterk  —> versterkend werkwoord
vmbo-school —> na een afkorting
zonnebank —> er is maar een zon

Slide 9 - Slide

C: Meervoud 

Slide 10 - Slide

Meervoud 

Slide 11 - Slide

meervoud
1. Als het kan s eraan vast!
Als de uitspraak dan veranderd, gebruik je ‘s

2. Achter afkortingen altijd ‘s 

3. Woorden die eindigen op ee altijd extra ën

4. Woorden die eindigen op ie, in meervoud -iën -ieën of gewoon -ien   

Slide 12 - Slide

D. Interpunctie

Slide 13 - Slide

Wat weet je van interpunctie?

Slide 14 - Mind map

Slide 15 - Slide

Verbeter de interpunctie in de zin:

Jan heeft niet goed geleerd dus haalt hij geen 8 9 of 10

Slide 16 - Open question

Opdrachten: 
Maken: Algemene spelling —> oefeningen algemene spelling allemaal —> onderdeel D (interpunctie) 

Slide 17 - Slide

E. Getallen 

Slide 18 - Slide

Dus...

Getallen voluit geschreven:
- tot twintig 
- tientallen/honderdtallen/duizendtallen t/m twaalfduizend 
- miljoen/miljard/biljoen etc. 

Getallen in getallen:
- alle andere getallen boven twintig 
- maten/temperatuur/gewicht/bedragen en percentages
- tijdstippen/data/jaartallen
- hoofdstukken paragrafen/groepen
- leeftijden 

Slide 19 - Slide

Wat is goed en wat is fout? 
Sleep naar de juiste kolom. 
Goed 
Fout
vijf kinderen
twee november
5 kinderen
2 november
4 mavo
Vier mavo

Slide 20 - Drag question

Formuleren 
A: samengestelde zinnen
B: omdat of doordat
C: een aantal bezoekers vindt/vinden
D: die of dat
E: sommige of sommigen
F: u of uw - jou of jouw
G: hun/hen/zij   

Slide 21 - Slide

A: Samengestelde zinnen 

Slide 22 - Slide

Verbeter de zin:
Bij het tv-programma ‘The masked singer’ zingt elke artiest een nummer en wordt gepresenteerd door Ruben Nicolai.

Slide 23 - Open question

Opdrachten
Deel 3 formuleren.
Gele boekje: oefening A

Slide 24 - Slide

B. Omdat of doordat 

Slide 25 - Slide

Stellingen:

I. Doordat geeft alleen een reden aan
II. Omdat kan zowel een oorzaak als een reden aangeven
A
Alleen stelling I is goed
B
Alleen stelling II is goed
C
Stelling I en II zijn fout
D
Stelling I en II zijn goed

Slide 26 - Quiz

Opdrachten: 
Deel 3 formuleren.
Gele boekje: oefening B

Slide 27 - Slide

C: Een aantal bezoekers vindt/vinden

Slide 28 - Slide

Wat is goed?

Een aantal jongeren ...... dat leuk.
A
vinden
B
vindt

Slide 29 - Quiz

Opdrachten 
Deel 3 formuleren.
Gele boekje: oefening C

Dus..... Je hebt aan het einde van de les af: 
- oefening A + nakijken 
- oefening B + nakijken 
- oefening C + nakijken

(Nakijkboekje in studiewijzer) 

Slide 30 - Slide

D. Die of dat 

Slide 31 - Slide

Zet die of dat ervoor:
- de jongen ..... (die/dat)
- het meisje ..... (die/dat)
- de schoolvriendinnen .... (die/dat)
- het grote geheim .... (die/dat)

Slide 32 - Open question

E. Sommige of sommigen/ alle of allen / beide of beiden 
Dus...

+n (allen): 
1. verwijzing naar eerder genoemd persoon / iedereen

(alle): 
1. voor het znw / terug naar een eerder genoemd woord maar geen persoon 
2. alle aanvullen met znw 

Slide 33 - Slide

Welk antwoord is goed?
A
De paarden renden weg. Alle gingen ze onderuit.
B
De paarden renden weg. Allen gingen ze onderuit.

Slide 34 - Quiz

F. U/uw/ 
jou/jouw
Dus...

Jou en u = niet bezittelijk 
Jouw en uw = bezittelijk 

Slide 35 - Slide

G. Zal/zou 
Dus... verzoek/uitnodiging = zouden

Slide 36 - Slide

H. Hun / hen of zij?
Dus...

Hun: 
- bezittelijk (wanneer iets van iemand is)
- iets voor iemand doet/geeft/stuurt
- nooit naar voorzetsel 

Hen/zij:
- alle andere gevallen 

Slide 37 - Slide

Verbeter de zin:
Hij gaf jou fiets aan hun.

Slide 38 - Open question

Opdrachten 
Formuleren gele boekje: A t/m G 

+ Oefening alles door elkaar

+ nakijken (zie studiewijzer) 

Slide 39 - Slide