Oefenen voor toets

Oefenen voor toets
§ 1.5, 2.4, 3.2 en 4.4
1 / 19
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefenen voor toets
§ 1.5, 2.4, 3.2 en 4.4

Slide 1 - Slide

Gebruik de vier uitspraken (A-D).
Noteer de letter van de juiste uitspraak.
(2 punten)

A
Nederlandse soldaten vochten mee in de Eerste Wereldoorlog.
B
Het Nederlandse leger was alleen in 1914 en 1915 gemobiliseerd.
C
Nederland werd een volledige democratie tijdens de Eerste Wereldoorlog.
D
Veel Nederlanders raakten werkloos tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Slide 2 - Quiz

Nederland was neutraal. Wat betekent dat het dat Nederland neutraal is?
A
Dat je niet mee doet aan de oorlog.
B
Dat je niet een kant kiest tijdens een oorlog.
C
Dat je het leger klaar zet om aan te kunnen vallen.
D
Dat je het leger klaar zet om te kunnen verdedigen.

Slide 3 - Quiz

A De Eerste Wereldoorlog brak uit.
B De geallieerden beperkten de handel tussen Nederland en Duitsland.
C Er ontstond in Nederland een zwarte markt voor voedsel.
D Er was in Nederland groot tekort aan voedsel en brandstof.
E Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd.

1 Feit A was een oorzaak / gevolg van feit E.
2 Feit C was een oorzaak / gevolg van feit B.
3 Feit D was een directe / indirecte oorzaak van feit C.
A
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. directe
B
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. indirecte
C
1. oorzaak, 2. oorzaak, 3. directe
D
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. indirecte

Slide 4 - Quiz

Wat was het interbellum ook alweer?
A
De periode tussen WOI en WOII
B
De crisisjaren van de jaren 30
C
Een andere benaming voor WOI
D
Een andere benaming voor WOII

Slide 5 - Quiz


Stelling I: In Nederland was in de jaren 1919 - 1929 nauwelijks werkloosheid en een groeide welvaart, omdat er veel vraag was naar Nederlandse producten.
Stelling II: Omdat Nederland neutraal was tijdens de WOI heeft het land geen enkele gevolgen ondervonden van WOI.
A
I is juist en II is onjuist
B
I is onjuist en II is juist
C
Zowel I als II is juist
D
Zowel I als II is onjuist

Slide 6 - Quiz

Noem twee overblijfselen van de verzuiling in onze tijd.
(2 punten)

Slide 7 - Open question

Wat hield de aanpassingspolitiek van Hendrik Colijn in?
A
Hierdoor probeerde hij de nieuwe minister-president te worden
B
Hierdoor werd er bezuinigd op uitkeringen en ambtenarensalarissen
C
Hierdoor werd er een wereldwijd vredescontact gesloten
D
Hierdoor werd er geld geleend van de Verenigde Staten

Slide 8 - Quiz

De controle bij uitkeringen in de crisis was streng om (1) ... te voorkomen. Daarom moesten werklozen 2 keer per dag (2) ...

Welke begrippen horen op de puntjes te staan?
A
1. verdere werkloosheid 2. op werkverschaffing
B
1. verdere werkloosheid 2. stempelen
C
1. zwartwerken 2. op werkverschaffing
D
1. zwartwerken 2. stempelen

Slide 9 - Quiz

Koppel het begrip aan de juiste afbeelding
Stempelen
Beurskrach
Werkverschaffing
Aanpassings-
politiek

Slide 10 - Drag question

Wat was de grootste oorzaak voor de weer opbloeiende economie
van Nederland in 1936?
A
De economische bloei in de Verenigde Staten
B
De Aanpassingspolitiek van Colijn
C
Het loslaten van de Gouden Standaard
D
De Jordaanoproer

Slide 11 - Quiz


Slide 12 - Open question

Leg uit waarom Japan (in 6 maanden tijd) heel Zuidoost-Azië heeft kunnen veroveren:

Slide 13 - Open question

Hoe worden de seksslavinnen voor het Japanse leger genoemd?
A
Gezelschapsdames
B
Prostituees
C
Slavinnen
D
Troostmeisjes

Slide 14 - Quiz

Op welke manier buitte de Japanners de bezette gebieden uit? Noem er tenminste 3:

Slide 15 - Open question

Hoe worden de Japanse concentratiekampen in Nederlands-Indië genoemd?

Slide 16 - Open question

Gebruik bron 2 en de vier uitspraken (A-D).
(Noteer de letters van de uitspraken die goed bij de bron passen.
A De Amerikaanse regering was omstreeks 1950 voorstander van Europese samenwerking.
B De Marshallhulp richtte zich vooral op landen in West-Europa.
C Door samenwerking zouden landen zich beter beschermen tegen communistische invloed.
D Groot-Brittannië was omstreeks 1950 voorstander van Europese integratie.

Gebruik bron 2 en de vier uitspraken (A-D).
(Noteer de letters van de uitspraken die goed bij de bron passen.
A De Amerikaanse regering was omstreeks 1950 voorstander van Europese samenwerking. B De Marshallhulp richtte zich vooral op landen in West-Europa. CDoor samenwerking zouden landen zich beter beschermen tegen communistische invloed. D Groot--Brittannië was omstreeks 1950 voorstander van Europese integratie.
‘Een verenigd Europa zorgt voor vrede’ (propaganda-affiche voor het Marshallplan, omstreeks 1950)

Slide 17 - Open question

De Europese samenwerking werd bevorderd door een aantal factoren.
Maak dit duidelijk door:
- het verband uit te leggen tussen de Europese samenwerking en het begin van de Koude Oorlog;
- afgezien van de Koude Oorlog, twee motieven te noemen voor samenwerking in de EGKS en EEG;
- het verband uit te leggen tussen het einde van de Koude Oorlog en het begin van de EU.
(2 punten)

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Link