'Het idee dat het leven van de mensheid op den duur steeds beter wordt'.
Welk begrip (dikgedrukt woord in het lesboek) hoort bij bovenstaande omschrijving?
1 / 35
next
Slide 1: Open question
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
'Het idee dat het leven van de mensheid op den duur steeds beter wordt'.
Welk begrip (dikgedrukt woord in het lesboek) hoort bij bovenstaande omschrijving?
Slide 1 - Open question
Noteer de cijfer 1 t/m 6 in de juiste tijdsvolgorde.
1 De Duitse legerleiding bedenkt het Schlieffenplan. 2 De Duitsers starten een offensief bij Verdun. 3 De Grote Oorlog begint. 4 De Grote Oorlog eindigt. 5 Het Verdrag van Versailles wordt getekend. 6 In Sarajevo wordt Frans Ferdinand vermoord.
A
1, 6, 3, 2, 4, 5
B
1, 6, 2, 3, 4, 5
C
1, 3, 6, 2, 5, 4
D
3, 6, 1, 2, 4, 5
Slide 2 - Quiz
1 De overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog werden allemaal lid van de Volkenbond. 2 Duitsland kreeg de schuld van de Eerste Wereldoorlog. 3 Het Nederlandse leger was tijdens de Eerste Wereldoorlog gemobiliseerd. 4 In de Eerste Wereldoorlog hoorde Frankrijk bij de centralen. 5 Oostenrijk hoorde in de Eerste Wereldoorlog bij de geallieerden. 6 Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd ook gevochten in Afrika en Azië.
Welke drie cijfers zijn juist?
A
2, 3 en 6
B
1, 2 en 6
C
1, 3 en 5
D
3, 4 en 6
Slide 3 - Quiz
A De eerste moderne Olympische Spelen werden gehouden. B De welvaart in Europa groeide. C Er bestond in Europa een sterk nationalisme. D Europa had een industriële samenleving. E Europa werd opgedeeld in tijdzones.
1 Feit A is een oorzaak / gevolg van feit C. 2 Feit B is een oorzaak / gevolg van feit D. 3 Feit D is een oorzaak / gevolg van feit E.
A
1. gevolg, 2. gevolg, 3. oorzaak
B
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. oorzaak
C
1. gevolg, 2. gevolg, 3. gevolg
D
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. oorzaak
Slide 4 - Quiz
Welk begrip past het beste bij de foto?
A
Doema
B
Februari- revolutie
C
Kremlin
D
Oktober- revolutie
Slide 5 - Quiz
Lees de bron en de vier zinnen over Nederland in de Eerste Wereldoorlog.
Welke zin past het beste bij de bron?
A
De geallieerden beperkten de handel van Nederland met Duitsland.
B
De Rotterdamse haven was belangrijk voor de goederenaanvoer van Duitsland.
C
Door de schaarste in Nederland gingen levensmiddelen op de bon.
D
Nederland voerde een neutraliteitspolitiek in de Eerste Wereldoorlog.
Slide 6 - Quiz
Bestudeer de bron. De tekenaar: 1 denkt dat de Volkenbond zal mislukken zonder de VS. 2 heeft kritiek op het feit dat de VS niet meedoen met de Volkenbond. 3 vindt dat Duitsland ook lid zou moeten zijn van de Volkenbond. 4 wil duidelijk maken dat hij een voorstander is van de Volkenbond.
Welke cijfers zijn juist?
A
1 en 2
B
1, 2 en 3
C
2, 3 en 4
D
1 en 4
Slide 7 - Quiz
Lees de bron.
De schrijver vond
A
dat de openbare en huisklokken niet gelijk hoefden te staan.
B
dat het gelijkzetten van de klokken een uiting was van algemene vooruitgang.
C
dat het opmerkelijk was dat een heel land zich aan moest passen aan de spoorwegen.
D
dat het telegrafisch verkeer belangrijker was dan de spoorwegen.
Slide 8 - Quiz
Deze vraag gaat over 'de moderne beleving van tijd'.
De tekenaar heeft de Griekse god Hermes afgebeeld omdat deze de god was van de:
A
atleten
B
boodschappers
C
kooplieden
D
reizigers
Slide 9 - Quiz
Bij welk antwoord staan alleen landen die tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de Centralen hoorden?
A
Duitsland en Oostenrijk
B
Rusland, Oostenrijk, België en Duitsland
C
Groot Brittannië, Duitsland en Oostenrijk
D
Verenigde Staten en Frankrijk
Slide 10 - Quiz
Bestudeer de bron.
Bij welk begrip past de bron het beste?
A
defensie
B
geallieerden
C
militarisme
D
mobilisatie
Slide 11 - Quiz
Deze vraag gaat over de revolutie in Rusland.
Was de tekenaar van de afbeelding een voorstander of tegenstander van de tsaar?
A
voorstander
B
tegenstander
Slide 12 - Quiz
Deze vraag gaat over 'neutraal Nederland'.
Welke letters zijn juist?
1 Het Nederlandse leger was alleen in 1914 en 1915 gemobiliseerd. 2 In Nederland braken er rellen uit tijdens de Eerste Wereldoorlog. 3 Nederland werd een volledige democratie tijdens de Eerste Wereldoorlog. 4 Veel Nederlanders raakten werkloos tijdens de Eerste Wereldoorlog.
A
2 en 4
B
2, 3 en 4
C
1, 2 en 4
D
2 en 3
Slide 13 - Quiz
Deze vraag gaat over 'neutraal Nederland'.
Welke zin past het beste bij de bron?
A
Om de schoolstrijd op te lossen moesten de confessionelen ook algemeen kiesrecht aanvaarden.
B
Vanwege de schoolstrijd was Kuyper tegen algemeen kiesrecht.
C
Vanwege het algemeen kiesrecht voerde Kuyper de schoolstrijd.
D
Volgens Kuyper was algemeen kiesrecht niet goed voor de schoolstrijd
Slide 14 - Quiz
A De Eerste Wereldoorlog brak uit. B De geallieerden beperkten de handel tussen Nederland en Duitsland. C Er ontstond in Nederland een zwarte markt voor voedsel. D Er was in Nederland groot tekort aan voedsel en brandstof. E Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd.
1 Feit A was een oorzaak / gevolg van feit E. 2 Feit C was een oorzaak / gevolg van feit B. 3 Feit D was een directe / indirecte oorzaak van feit C.
A
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. directe
B
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. indirecte
C
1. oorzaak, 2. oorzaak, 3. directe
D
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. indirecte
Slide 15 - Quiz
Deze vraag gaat over de wereld van Mondriaan.
Welke conclusies kan je trekken uit de bron?
Mondriaan vond dat:
A
abstracte kunst alleen de werkelijkheid van de natuur kan uitdrukken.
B
abstracte kunst de beste kunstvorm is om de waarheid af te beelden.
C
waarheid niet uitgedrukt kan worden in woorden.
D
geen van de genoemde conclusies is juist.
Slide 16 - Quiz
Deze opdracht gaat over een schoolplaat uit 1903: Het Centraal Station in Amterdam van de kunstenaar Bernardus Bueninck (1864-1933).
Bestudeer de bron. Welke bewering is juist?
A
De schoolplaat is een primaire bron en dat is een goede reden om te geloven dat de afbeelding klopt met de werkelijkheid in die tijd.
B
De schoolplaat is een primaire bron en dat is een goede reden om te twijfelen aan de historische betrouwbaarheid van de afbeelding.
C
De schoolplaat is een secundaire bron en dat is een goede reden om te geloven dat de afbeelding klopt met de werkelijkheid in die tijd.
D
De schoolplaat is een secundaire bron en dat is een goede reden om te twijfelen aan de historische betrouwbaarheid van de afbeelding.
Slide 17 - Quiz
Deze opdracht gaat over factoren die het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog kunnen verklaren.
Welke uitspraak is ONJUIST?
A
In de jaren voor 1914 liepen de spanningen in Europa hoog op als gevolg van het felle nationalisme en militarisme in veel landen.
B
De grote Europese landen waren in een wapenwedloop terecht gekomen: ze wilden allemaal het sterkste bewapend zijn.
C
Frankrijk had al ver voor het jaar 1914 een gedetailleerd plan gemaakt voor de aanval op Duitsland: het zogenaamde Schlieffenplan.
D
Alle landen wilden direct toeslaan als er een oorlog zou uitbreken, omdat ze bang waren dat de vijand hen anders te snel af zou zijn.
Slide 18 - Quiz
Deze opdracht gaat over een foto uit de Eerste Wereldoorlog.
Welke bewering over de foto is juist?
A
De foto is een bruikbare audiovisuele bron voor het nationalisme in het begin van de 20e eeuw.
B
De foto is een bruikbare audiovisuele bron voor de wapenwedloop in het begin van de 20e eeuw.
C
De foto is een bruikbare visuele bron voor het nationalisme in het begin van de 20e eeuw.
D
De foto is een bruikbare visuele bron voor de wapenwedloop in het begin van de 20e eeuw.
Slide 19 - Quiz
Deze vraag gaat over de gebeurtenissen in Rusland na de Oktoberrevolutie.
Welke bewering is ONJUIST?
A
Na de Oktoberrevolutie brak er oorlog uit tussen de communisten (de Roden) en hun tegenstanders (de Witten).
B
De Russische burgeroorlog eindigde in 1922 onbeslist; het oude tsarenrijk werd verdeeld tussen de Roden en de Witten.
C
Een aantal niet-Russische gebieden die tot 1917 bij het tsarenrijk hoorden, riep na de revolutie de onafhankelijkheid uit.
D
In 1922 stichtten de communisten de Sovjet-Unie; de nieuwe staat werd geleid vanuit het Kremlin in Moskou.
Slide 20 - Quiz
Deze opdracht gaat over een foto uit 1917 van een vergadering in een Russische fabriek. Bekijk de foto.
Hoe keken de Russische communisten in 1917 aan tegen bijeenkomsten zoals op deze foto? Welke norm speelde daarbij een belangrijke rol?
A
Afwijzend: Arbeiders moeten niet denken dat zij een fabriek kunnen besturen; daar is de communistische partij voor.
B
Positief: De arbeiders die in een fabriek werken, moeten mee kunnen praten over dingen die hen direct aangaan.
C
Positief: De eigenaren van een fabriek moeten de macht in hun bedrijf delen met de arbeiders die er het werk doen.
D
Positief: Een fabriek hoort geen privébezit te zijn; alle macht moet in handen komen van de arbeiders die er werken.
Slide 21 - Quiz
Bekijk de bron. Wie heeft een pistool in zijn handen?
A
Frans Ferdinand
B
Gravilo Princip
C
Spiridon Louis
D
Mondriaan
Slide 22 - Quiz
Hoe heten revolutionaire socialisten, aanhangers van Lenin, die een maatschappij zonder privébezit van de productiemiddelen nastreven?
A
anarchisten
B
stalinisten
C
communisten
D
tsaristen
Slide 23 - Quiz
Hoe heette de communistische staat waarin Rusland verenigd was met andere delen (alle gekleurde gebieden in de afbeelding) van het voormalige tsarenrijk?
Slide 24 - Open question
Welke drie landen zijn vertegenwoordigd in de afbeelding?
A
Verenigde Staten, Duitsland en Verenigd Koninkrijk
B
Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Duitsland
C
Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 25 - Quiz
Voor deze vraag kun je 2 punten verdienen. Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar.
Beschrijf vervolgens TWEE ontwikkelingen in 1917 die grote invloed hadden op het verloop van de Eerste Wereldoorlog:
Slide 26 - Open question
Bestudeer eerst de bron. Een uitspraak: 'Deze kaart gaat over Europa in la belle époque'. Is deze uitspraak JUIST of ONJUIST. Leg daarna je keuze uit met een bronelement. Doe dit als volgt: (ON)JUIST, omdat...........
Slide 27 - Open question
Hoe kon de moord op Franz-Ferdinand leiden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moordenaar was door Rusland gestuurd. Daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Rusland; de overige grote landen kozen toen partij voor hun bondgenoten.
B
Frankrijk voelde zich door de moord bedreigd door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en verklaarde snel aan Duitsland de oorlog, waarna de andere landen zich aansloten.
C
De moordenaar kwam uit Servië, daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije aan dit land de oorlog. Duitsland steunde Oostenrijk-Hongarije. Vervolgens verklaarde iedereen elkaar de oorlog
D
De kogel was eigenlijk bedoeld voor de Duitse keizer Wilhelm II. Uit wraak verklaarde Duitsland toen de oorlog aan Rusland en aan Frankrijk.
Slide 28 - Quiz
Deze spotprent mocht tijdens de Eerste Wereldoorlog niet gepubliceerd worden van de Nederlandse regering.
Geef een POLITIEK argument voor de Nederlandse regering om deze spotprent te verbieden:
Slide 29 - Open question
De poster gaat over één strafbepaling uit het Verdrag van Versailles. Zet 1 en 2 onder mekaar en geef antwoord: 1. Strafbepaling die op de poster staat: … (noem strafbepaling). 2. Strafbepaling die niet op de poster staat: … (noem strafbepaling).
Slide 30 - Open question
Lenin woonde tot 1917 als vluchteling in Zwitserland. De Duitse regering heeft hem in 1917 geholpen om terug te keren naar Rusland. Zowel Lenin als de Duitse regering hadden tijdens de Eerste Wereldoorlog belang bij een wapenstilstand. Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar en geef antwoord op de 2 vragen: 1. Welk belang had de Duitse regering bij een wapenstilstand met Rusland in 1917? 2. Welk belang had Lenin bij een wapenstilstand in 1917?
Slide 31 - Open question
Bekijk hiernaast een politieke prent. De Volkenbond is in 1919 opgericht met bepaalde doelen.
Noem een belangrijk doel van de Volkenbond dat in de prent te herkennen is.
Slide 32 - Open question
Waarvan is de situatie op de foto een gevolg?
A
van de aanleg van de Dodendraad
B
van de Duitse inval in België
C
van de handelsbelemmeringen
D
van de Russische Revolutie
Slide 33 - Quiz
Op de afbeelding zie je vier kaarten. Drie kaarten gaan over de Tweede Wereldoorlog, maar welke kaart gaat over de Eerste Wereldoorlog?
A
Kaart 1
B
Kaart 2
C
Kaart 3
D
Kaart 4
Slide 34 - Quiz
Lees eerst de bron. Een leerling maakt een werkstuk over de Eerste Wereldoorlog. Hij wil deze bron gebruiken, maar twijfelt aan de betrouwbaarheid van de informatie. Geef één reden waarom de informatie uit de bron zorgt voor twijfel.