This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands - V1c
Leg klaar: chromebook + schrift + boek + pen
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Leg klaar: chromebook + schrift + boek
Slide 3 - Slide
Deze les gaat weer over grammatica woordsoorten
LESDOELEN:
We herhalen het verschil tussen het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord en je kunt deze herkennen en benoemen.
Je kan voorzetsels herkennen en benoemen.
Slide 4 - Slide
De
Wat weet je nog over eerder geleerde woordsoorten? Sleep de woorden uit de zin hierboven naar het juiste vakje
leukste
leerling
heeft
een
mooie
fiets!
Zelfstandig naamwoord
Bepaald lidwoord
Onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 5 - Drag question
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw.)
Slide 6 - Mind map
bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw.)
Slide 7 - Mind map
Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen.
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan: ik ben nerveus, hij is lief, ze zijn groot.
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is:
mijn fiets, haar vriendin, hun moeder
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
even inzoomen op "het"
Let op: "het" is een persoonlijk voornaamwoord (3de pers. enk.), MAAR "het" kan ook een bepaald lidwoord zijn!!
Het nieuwe boek van Anna Woltz is heel spannend, ik heb het met veel plezier gelezen.
het nieuwe boek: 'het' is een BLW (bepaald lidwoord)
ik heb het gelezen: 'het' is een pers.vnw.
Slide 10 - Slide
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand
Slide 11 - Quiz
Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers
jullie=bez
je=pers
B
me=bez
jullie=pers
je=bez
C
me=pers
jullie=pers
je=bez
D
me=bez
jullie=bez
me=bez
Slide 12 - Quiz
Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.
A
jou=pers
jullie=pers
jouw=bez
B
jou=pers
jullie=bez
jouw=bez
C
jou=bez
jullie=pers
jouw=bez
D
jou=bez
jullie=bez
jouw=bez
Slide 13 - Quiz
Die moeder van haar heeft mij goed geholpen.
A
haar=bez
mij=pers
B
haar=pers
mij=bez
C
haar=pers
mij=pers
D
haar=bez
mij=bez
Slide 14 - Quiz
voorzetsel (VZ)
Slide 15 - Mind map
Voorzetsels
... geven plaats, tijd of oorzaak/reden aan
tijdens, gedurende
om, vanwege, wegens
Slide 16 - Slide
Werkwoorden of uitdrukkingen met vast voorzetsel
houden van
bang zijn voor
verliefd zijn op
deelnemen aan
gek zijn op
luisteren naar
lijken op
Slide 17 - Slide
Let op bij scheidbare werkwoorden
uitleggen legt uit
afwassen wast af
opruimen ruimt op
...tot hier de theorie!
Slide 18 - Slide
Aan de slag!
Maak opdracht 2, 3 en 5, blz. 222/ 223.
Klaar? Maak spelling week 7: opdr. 1, 2 en 3, blz. 251
timer
15:00
Slide 19 - Slide
Nederlands - V1c
Leg klaar: chromebook + schrift + pen
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Leg klaar: chromebook + schrift
Slide 22 - Slide
Deze les gaat weer over grammatica woordsoorten
LESDOELEN:
We herhalen wat voorzetsels zijn en je kan deze herkennen en benoemen.
Je kan bijwoorden herkennen en benoemen.
Slide 23 - Slide
Voorzetsels
... geven plaats, tijd of oorzaak/reden aan
tijdens, gedurende
om, vanwege, wegens
Slide 24 - Slide
bijwoord (BW)
Slide 25 - Mind map
Een bijwoord zegt meestal iets over een ander woord:
- werkwoord : Senna hockeytfantastisch.
- bijvoeglijk naamwoord: Senna heeft een heelmooie hockeystick
- ander bijwoord (Senna kan ookbijzonder snel rennen)
- plaats/tijd/vraagwoorden/overige woorden (zie volgende slide)
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
LET OP:
Een bijwoord (BW) zegt nooit iets over een ZN !! (dan is het een bijvoeglijk naamwoord)
Een sterke man : sterke = BN
De man is sterk: sterk = BN
Een helesterke man: hele=BW, sterke = BN
Slide 28 - Slide
Wat is het bijwoord in deze zin?
'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig
Slide 29 - Quiz
Bedenk een zin waarbij het bijwoord meer informatie geeft over een bijvoeglijk naamwoord.
Slide 30 - Open question
Bedenk een zin waarin alle woordsoorten die je geleerd hebt minimaal 1 keer voorkomen. LW, ZN, BN, WW, VZ, BW, pers.vnw., bez.vnw.
Slide 31 - Open question
Sluit nu je chromebook.
Slide 32 - Slide
Schrijf deze zin over in je schrift.
Wij houden er heel erg van om tijdens de lange pauze een rondje door de verlaten school te lopen.
Schrijf nu alle woorden uit de zin los onder elkaar (op iedere lijn een woord) en zet een dubbele punt achter ieder woord.
Schrijf nu de woordsoort naast het woord. Kies uit: BLW, OLW, ZN, BN, WW, pers.vnw., bez.vnw., VZ, BW
timer
4:00
Slide 33 - Slide
Wij = pers.vnw.
houden = WW
er = BW
heel = BW (zegt iets over BW)
erg = BW (zegt iets over WW)
van = VZ
om = VZ
tijdens = VZ
de = BLW
lange = BN
pauze = ZN
een = OLW
rondje = ZN
door = VZ
de = BLW
verlaten = BN
school = ZN
te = BW
lopen = WW
Slide 34 - Slide
Schrijf deze zin over in je schrift.
Meneer De Vries heeft de bijzonder leuke opdracht uitgesteld tot na het heerlijk lange Paasweekend maar de leerlingen hebben al hard aan de opdracht gewerkt.
Schrijf nu alle woorden uit de zin los onder elkaar (op iedere lijn een woord) en zet een dubbele punt achter ieder woord.
Schrijf nu de woordsoort naast het woord. Kies uit: BLW, OLW, ZN, BN, WW, pers.vnw., bez.vnw., VZ, BW