Grammatica woordsoorten blw, olw, bn, zn, hww, zww, vz

Grammatica woordsoorten

olw, blw, bn, zn, 
hww, zww, kww
pers.vnw, bezit.vnw, 
vz, bw




1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten

olw, blw, bn, zn, 
hww, zww, kww
pers.vnw, bezit.vnw, 
vz, bw




Slide 1 - Slide

De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, gaan, worden, kunnen, blijken, lijken
B
zijn, worden, willen, kunnen, gaan, schijnen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, blijven, gaan, willen, blijken, lijken

Slide 2 - Quiz

Alle leerlingen zijn vandaag heel vrolijk.

A
zijn is een kww
B
zijn is een hww
C
zijn is een zww
D
zijn is een zn

Slide 3 - Quiz

Doelen woordsoorten
1. Je weet wat een bepaald lidwoord (blw), onbepaald lidwoord (olw), bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandig naamwoord (zn), hulpwerkwoord (hww), zelfstandig werkwoord (zww),persoonlijk voornaamwoord(pers. vnw), bezittelijk voornaamwoord (bezit.vnw), een bijwoord (bw) en een voorzetsel (vz) is.
2. Je kunt deze woordsoorten benoemen in een zin. 

Slide 4 - Slide

1. Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
liever
B
slim
C
kans
D
leuk

Slide 5 - Quiz

2. Het is een goed plan.

Is het wel of geen lidwoord?
A
wel
B
geen

Slide 6 - Quiz

3. Het meisje was weggelopen.
het is .....
A
geen lidwoord
B
een bepaald lidwoord
C
een onbepaald lidwoord

Slide 7 - Quiz

4. Hij behoorde tot een van de winnaars.
een is …...
A
een bepaald lidwoord
B
een onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 8 - Quiz

5. Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
over
B
waardeloos
C
gouden
D
Amsterdam

Slide 9 - Quiz

6. Helaas was het erg mistig vandaag.
het is ….
A
geen lidwoord
B
een bepaald lidwoord
C
een onbepaald lidwoord

Slide 10 - Quiz

7. Een bn zegt iets over een …...
A
lw
B
zn
C
ww
D
bw

Slide 11 - Quiz

8. Een bn staat meestal …… het zn.
A
voor
B
achter

Slide 12 - Quiz

12. Welk stoffelijk bn heeft geen meervoud op
-en?
A
katoen
B
glas
C
nylon
D
steen

Slide 13 - Quiz

11. Een stoffelijk bn eindigt meestal op...
A
-E
B
-R
C
-ER
D
-EN

Slide 14 - Quiz

13. Benoem het onderstreepte woord.


De aardige dame heeft de onzekere jongen een compliment gegeven. 
A
blw
B
bn
C
zn
D
zww

Slide 15 - Quiz

14. Benoem het onderstreepte woord.
De aardige dame heeft de onzekere jongen een compliment gegeven. 
A
bn
B
zn
C
hww
D
zww

Slide 16 - Quiz

15. Benoem het onderstreepte woord.
Op de tafel stond een mooie bos bloemen. 
A
bn
B
zn
C
hww
D
zww

Slide 17 - Quiz

16. Benoem het onderstreepte woord
Op de tafel stond een mooie bos bloemen. 
A
bn
B
zn
C
blw
D
vz

Slide 18 - Quiz

17. Is het onderstreepte woord een voorzetsel?
Vanwege het coronavirus is de carnaval dit jaar afgelast. 
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

18. Is het onderstreepte woord een voorzetsel?
De enthousiaste kinderen renden de school in
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

19.Is het onderstreepte woord een voorzetsel?
De leerlingen maakten alle opdrachten netjes af
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

20.Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden.

A
mij is pers.vnw jouw is een pers.vnw
B
mij is bezit.vnw jouw is een bezit.vnw
C
mij is pers.vnw jouw is bezit.vnw
D
mij is een bezit.vnw jouw is een pers.vnw

Slide 22 - Quiz

21. Is het onderstreepte woord een zww of een hww?
In de straat worden verschillende bomen omgekapt. 
A
zww
B
hww

Slide 23 - Quiz

22. Is het onderstreepte woord een zww of een hww?

Zullen alle leerlingen op de toets goed kunnen gaan scoren?
A
zww
B
hww

Slide 24 - Quiz

Zijn is een koppelwerkwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

23.Is in deze zin je een pers.vnw of een bezit.vnw?
Is dit je jas?
A
een bezit.vnw
B
een pers.vnw

Slide 26 - Quiz

24.Een bijwoord(bw) zegt iets over
een zn, een bn, bw, of een ww

A
zn, bn,
B
bn, ww, bw
C
zn, bn, bw
D
ww, zn

Slide 27 - Quiz

25.Mijn docent kan heel mooi schrijven.
A
heel is een bn mooi is een bn
B
heel is een bw mooi is een bn
C
heel is een bw mooi is een bw
D
heel is een bn mooi is een bw

Slide 28 - Quiz